Van onze advocaat verdeling erfenis. De Rechtbank Midden-Nederland heeft op 14 februari 2018 uitspraak gedaan over een voorwaardelijke verdeling van een nalatenschap door de rechter.

Bij het overlijden van erflater op 27 december 2006 zijn op grond van de in zijn testament van toepassing verklaarde wettelijke verdeling alle goederen van zijn nalatenschap toegedeeld aan erflaatster (de moeder van partijen), waarbij zij ook alle schulden van de nalatenschap van erflater voor haar rekening diende te nemen (artikel 4:13 BW).

Daarbij hebben de drie kinderen (gedaagde, eiser en broer) alle een gelijke bij leven van erflaatster niet-opeisbare geldvordering op erflaatster verkregen.

Twee kinderen verkregen hun vordering uit hoofde van de wettelijke verdeling en de broer uit hoofde van het hem in het testament toegekende legaat (ter waarde van zijn erfdeel bij versterf). In dit geding is de nalatenschap van vader niet meer aan de orde nu de (wettelijke) verdeling daarvan reeds heeft plaatsgevonden.

Na het overlijden van moeder op 7 februari 2011 gelden de twee kinderen tezamen en voor gelijke delen als haar erfgenamen. Ook in het testament van moeder is aan broer een legaat toegekend ter waarde van zijn erfdeel bij versterf.

De vorderingen van de erfgenamen strekken beide (primair) ertoe dat de rechtbank de verdeling van de nalatenschap van erflaatster zal vaststellen.

Erfgenamen hebben subsidiair gevorderd dat de rechtbank de wijze van verdeling van deze nalatenschap zal gelasten met benoeming van een notaris en een onzijdig persoon. In dit geding gaat het om het geschil tussen de erfgenamen over de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster.

Voorwaardelijke verdeling van een nalatenschap door de rechter.

De rechter oordeelt als volgt.

Het is niet de taak van de rechtbank om te berekenen wat de actuele omvang van de vorderingen op de erfgenamen is aan de hand van de hiervoor genoemde gegevens.

De rechtbank zal daarom, bij gebreke van gegevens over de omvang van de exacte bedragen die de erfgenamen aan de nalatenschap zijn verschuldigd, niet zoals beide partijen primair hebben gevorderd de verdeling van de nalatenschap zelf vaststellen.

Wel zal de rechtbank, zoals door erfgenaam subsidiair in conventie gevorderd voorwaardelijk de wijze van verdeling gelasten.

Voorwaardelijk omdat de afwikkeling van de nalatenschap nog niet is voltooid.

Uitgangspunt van de wet is immers dat de erfgenamen eerst tot verdeling kunnen overgaan indien alle schulden van de nalatenschap zoals bedoeld in artikel 4:7 BW zijn voldaan.

Voor de rechtbank is niet duidelijk of de schuld aan de belastingdienst (inkomstenbelasting) (artikel 4:7 lid 1 sub a, BW) en daarnaast of de erfbelasting (artikel 4:7 lid 1 sub e BW) door de erfgenaam als executeur uit de goederen van de nalatenschap is voldaan (artikel 4:144 lid 1 BW) is voldaan.

Daarnaast dien uit de nalatenschap het legaat aan de broer te worden voldaan (artikel 4:7 lid 1 sub h). Uit de rangorderegeling van artikel 4:7 lid 2 BW volgt dat (i) eerst de schuld aan de belastingdienst dient te worden voldaan, dan (ii) de erfbelasting en eerst daarna (iii) de schuld uit het legaat.

Ten aanzien van het legaat is van belang dat de rechthebbende daarop (de broer) het syndroom van Down heeft en dat de erfgenaam bewindvoerder is van de broer. Dit betreft dan kennelijk een beschermingsbewind ten behoeve van een meerderjarige (titel 1.19 BW), zodat de erfgenaam het beheer heeft over de goederen van de broer (artikel 1:438 en 1:431 lid 1 BW).

De erfgenaam is verder testamentair bewindvoerder over hetgeen broer uit de nalatenschap van erflaatster heeft verkregen, te weten een vordering (legaat) op de nalatenschap ter waarde van zijn erfdeel bij versterf.

Niet gebleken is dat het testamentaire bewind over dit legaat van broer is opgeheven, zoals dat ten aanzien van de erfdelen van de erfgenaam wel is gebeurd. De rechter gaat er dan ook vanuit dat op de vordering (legaat) van broer op de nalatenschap van erflaatster nog steeds een testamentair bewind rust met de erfgenaam als bewindvoerder.

Dit betekent dat de erfgenaam het beheer heeft over de goederen van broer (artikel 4:166 BW), waaronder dus ook de vordering van broer (uit hoofde van het legaat) op de nalatenschap van erflaatster, terwijl anderzijds de erfgenaam voor de helft gerechtigd is tot het nog onverdeelde vermogen van de nalatenschap waaruit deze vordering van broer dient te worden voldaan door erfgenaam in zijn hoedanigheid van executeur.

In zoverre is sprake van tegenstrijdige belangen tussen die van erfgenaam zelf enerzijds en die van erfgenaam in zijn hoedanigheid van testamentair bewindvoerder en executeur anderzijds. Of de erfgenaam onder deze omstandigheden (testamentair) bewindvoerder en/of executeur dient te blijven, valt buiten het bestek van deze procedure.

Wel is van belang dat de erfgenaam (over de wijze waarop hij het bewind voert, zoals de inning van de vordering van broer (het legaat)) te zijner tijd rekening en verantwoording zal dienen af te leggen aan de kantonrechter op de voet van artikel 4:161 lid 2 BW nu aannemelijk is dat broer niet zelf in staat is om de rekening op te nemen.

Overigens geldt hetzelfde indien het testamentair bewind ten aanzien van de broer inmiddels wel is geëindigd. Dan valt het uit de nalatenschap van erflaatster verkregen vermogen van de broer onder het algemene beschermingsbewind van titel 1.19 BW zoals dat over de goederen van de broer is ingesteld. In dat geval komt de erfgenaam ook het beheer daarover toe (artikel 1:438 lid 1 BW) en dient de erfgenaam ook te zijner tijd rekening en verantwoording af te leggen aan de kantonrechter (artikel 4:445 lid 2 BW).

In het kader van de executele geldt overigens hetzelfde voor erfgenaam als executeur: de executeur komt het beheer van de nalatenschap toe (artikel 4:145) en is verplicht tot afleggen van rekening en verantwoording (artikel 4:151 in verbinding met artikel 4:161 BW).

Naar het zich laat aanzien geldt dat (na voldoening van de schulden van de nalatenschap) het netto aandeel van de erfgenaam in de nalatenschap groter is dan hetgeen hij nog aan de nalatenschap is verschuldigd (artikel 4:228 lid 1 BW).

Dit geldt niet voor de andere erfgenaam. Zijn totale schuld (inclusief rente) aan de nalatenschap zal aanzienlijk groter zijn dan zijn netto aandeel in die nalatenschap.

Gelet op deze belangen van zowel de erfgenaam tegenover die van de andere erfgenaam (die tevens nog de hoedanigheden heeft van executeur van de nalatenschap en (testamentair) bewindvoerder over de goederen van broer, acht de rechtbank het geboden om op de voet van artikel 677 lid 1 en 2 (in verbinding met artikel 3:181 BW) een notaris te benoemen ten overstaan van wie de verdere afwikkeling van de nalatenschap zal dienen plaats te hebben en tevens een onzijdig persoon te benoemen, waarbij die laatste, in geval erfgenaam niet wenst mee te werken, hem daarbij vertegenwoordigt en zijn belangen naar eigen beste inzicht zal behartigen.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag over de vereffening en verdeling van een erfenis, over het kindsdeel of over de legitieme, over de taken en bevoegdheid van een executeur of over het afleggen van rekening en verantwoording in het erfrecht, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.