Van onze advocaat executeur. De Rechtbank Midden-Nederland heeft op 14 februari 2018 uitspraak gedaan over de vraag of er een tegenstrijdig belang bestond van de gedaagde als executeur en als erfgenaam.

Partijen zijn erfgenamen van moeder en hebben schulden aan nalatenschap. Aan derde broer (met verstandelijke beperking) is in testament legaat toekend. Tegenstrijdige belangen van gedaagde als erfgenaam en in hoedanigheid van testamentair bewindvoerder-executeur.

Eiser en gedaagde zijn, tezamen met hun broer, de drie kinderen van de vader en erflater en moeder en erflaatster. Vader en erflater (hierna te noemen: erflater) is op 27 december 2006 overleden. Moeder en erflaatster (hierna te noemen: erflaatster) is op 7 februari 2011 overleden. De broer heeft een verstandelijke beperking en woont in een zorginstelling. Gedaagde is de bewindvoerder van broer.

Erflaters hebben bij vrijwel gelijkluidende testamenten van 23 november 2006 over hun nalatenschappen beschikt.

De langstlevende echtgenoot en gedaagde en eiser zijn tezamen en voor gelijke delen tot erfgenamen benoemd, waarbij de wettelijke verdeling van afdeling 4.3.1 BW van toepassing is verklaard.

In beide testamenten hebben erflaters aan hun zoon (de broer van erfgenamen) gelegateerd een bedrag in contanten dat overeenkomt met de waarde van zijn erfdeel bij versterf.

In het testament is verder een testamentair bewind ingesteld over het aan broer gelegateerde.

Nu bij overlijden van erflater (op 27 december 2006) erflaatster nog in leven was, zijn de goederen en schulden van de nalatenschap van erflater op grond van de wettelijke verdeling aan haar toegedeeld en hebben de drie kinderen (broer, gedaagde en eiser) geldvorderingen op erflaatster verkregen.

Volgens het testament geldt voor alle drie deze geldvorderingen (voor gedaagde en eiser ) uit hoofde van de wettelijke verdeling en voor de broer (uit hoofde van het aan hem toekomende legaat) dat deze in beginsel niet-opeisbaar waren tijdens het leven van erflaatster.

Na het overlijden van erflaatster op 7 februari 2011 hebben de erfgenamen hun erfdeel aanvaard en heeft gedaagde namens broer het legaat aanvaard. Tevens heeft gedaagde zijn benoeming als executeur én als testamentair bewindvoerder aanvaard over hetgeen de erfgenamen uit de nalatenschap van erflaatster hebben verkregen.

Bij beschikking van 9 oktober 2012 heeft de kantonrechter het testamentair bewind opgeheven over hetgeen eiser als erfgenaam uit de nalatenschap van erflater heeft verkregen.

Bij beschikking van 17 januari 2017 van deze rechtbank is ook het testamentair bewind opgeheven over hetgeen eiser uit de nalatenschap van erflaatster heeft verkregen.

Eiser als erfgenaam vordert de verdeling van de gemeenschap welke tussen partijen bestaat ex artikel 3:185 BW vast te stellen.

Indien de rechter op basis van art 3:185 BW de verdeling dient vast te stellen dient de rechter rekening te houden naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemene belang. De rechter heeft ter zake van de door hem vast te stellen (wijze van) verdeling een discretionaire bevoegdheid.

Tegenstrijdig belang van executeur en erfgenaam?

De rechter oordeelt als volgt.

Het is niet de taak van de rechter om te berekenen wat de actuele omvang van de vorderingen op gedaagde en eiser als erfgenamen is aan de hand van de genoemde gegevens. De rechter zal daarom, bij gebreke van gegevens over de omvang van de exacte bedragen die de erfgenamen aan de nalatenschap zijn verschuldigd niet zoals beide erfgenamen hebben gevorderd de verdeling van de nalatenschap zelf vaststellen. Wel zal de rechter voorwaardelijk de wijze van verdeling gelasten. Voorwaardelijk omdat de afwikkeling van de nalatenschap nog niet is voltooid.

Uitgangspunt van de wet is immers dat de erfgenamen (in dit geval eiser en gedaagde) eerst tot verdeling kunnen overgaan indien alle schulden van de nalatenschap zoals bedoeld in artikel 4:7 BW zijn voldaan.

Voor de rechter is niet duidelijk of de schuld aan de belastingdienst (inkomstenbelasting) (artikel 4:7 lid 1 sub a, BW) en daarnaast of de erfbelasting (artikel 4:7 lid 1 sub e BW) door gedaagde als executeur uit de goederen van de nalatenschap is voldaan (artikel 4:144 lid 1 BW) is voldaan.

Daarnaast dien uit de nalatenschap het legaat aan broer te worden voldaan (artikel 4:7 lid 1 sub h). Uit de rangorderegeling van artikel 4:7 lid 2 BW volgt dat eerst de schuld aan de belastingdienst dient te worden voldaan, dan de erfbelasting en eerst daarna de schuld uit het legaat.

Ten aanzien van het legaat is van belang dat de rechthebbende daarop (de broer) het syndroom van Down heeft en dat gedaagde bewindvoerder is van de broer. Dit betreft dan kennelijk een beschermingsbewind ten behoeve van een meerderjarige (titel 1.19 BW), zodat gedaagde het beheer heeft over de goederen van de broer (artikel 1:438 en 1:431 lid 1 BW).

Gedaagde is verder testamentair bewindvoerder over hetgeen broer uit de nalatenschap van erflaatster heeft verkregen, te weten een vordering (legaat) op de nalatenschap ter waarde van zijn erfdeel bij versterf.

Niet gebleken is dat het testamentaire bewind over dit legaat van broer is opgeheven, zoals dat ten aanzien van de erfdelen van eiser wel is gebeurd. De rechter gaat er dan ook vanuit dat op de vordering (legaat) van broer op de nalatenschap van erflaatster nog steeds een testamentair bewind rust met broer als bewindvoerder.

Dit betekent dat gedaagde het beheer heeft over de goederen van broer (artikel 4:166 BW), waaronder dus ook de vordering van broer (uit hoofde van het legaat) op de nalatenschap van erflaatster, terwijl anderzijds gedaagde als erfgenaam voor de helft gerechtigd is tot het nog onverdeelde vermogen van de nalatenschap waaruit deze vordering van broer dient te worden voldaan door gedaagde in zijn hoedanigheid van executeur.

In zoverre is sprake van tegenstrijdige belangen tussen die van gedaagde zelf enerzijds en die van gedaagde in zijn hoedanigheid van testamentair bewindvoerder en executeur anderzijds. Of gedaagde onder deze omstandigheden (testamentair) bewindvoerder of executeur dient te blijven, valt buiten het bestek van deze procedure.

Wel is van belang dat gedaagde over de wijze waarop hij het bewind voert, zoals de inning van de vordering van broer (het legaat) te zijner tijd rekening en verantwoording zal dienen af te leggen aan de kantonrechter op de voet van artikel 4:161 lid 2 BW nu aannemelijk is dat broer niet zelf in staat is om de rekening op te nemen.

Overigens geldt hetzelfde indien het testamentair bewind ten aanzien van broer inmiddels wel is geëindigd. Dan valt het uit de nalatenschap van erflaatster verkregen vermogen van broer onder het algemene beschermingsbewind van titel 1.19 BW zoals dat over de goederen van broer is ingesteld. In dat geval komt gedaagde ook het beheer daarover toe (artikel 1:438 lid 1 BW) en dient gedaagde ook te zijner tijd rekening en verantwoording af te leggen aan de kantonrechter (artikel 4:445 lid 2 BW).

In het kader van de executele geldt overigens hetzelfde voor gedaagde als executeur: de executeur komt het beheer van de nalatenschap toe (artikel 4:145) en is verplicht tot afleggen van rekening en verantwoording (artikel 4:151 in verbinding met artikel 4:161 BW).

Naar het zich laat aanzien geldt, gelet op de samenstelling van de nalatenschap van erflaatster, dat na voldoening van de schulden van de nalatenschap het netto aandeel van eiser in de nalatenschap groter is dan hetgeen hij nog aan de nalatenschap is verschuldigd (artikel 4:228 lid 1 BW).

Dit geldt niet voor gedaagde. Zijn totale schuld (inclusief rente) aan de nalatenschap zal aanzienlijk groter zijn dan zijn netto aandeel in die nalatenschap. Gelet op deze belangen van zowel eiser als broer tegenover die van gedaagde (die tevens nog de hoedanigheden heeft van executeur van de nalatenschap en (testamentair) bewindvoerder over de goederen van broer), acht de rechter het geboden om, zoals eiser ook subsidiair heeft gevorderd, om op de voet van artikel 677 lid 1 en 2 (in verbinding met artikel 3:181 BW) een notaris te benoemen ten overstaan van wie de verdere afwikkeling van de nalatenschap zal dienen plaats te hebben en tevens een onzijdig persoon te benoemen, waarbij die laatste – in geval gedaagde niet wenst mee te werken – hem daarbij vertegenwoordigt en zijn belangen naar eigen beste inzicht zal behartigen. De kosten van deze onzijdige persoon komen uitsluitend ten laste van gedaagde (artikel 3:181 lid 3 BW).

Nu partijen broers zijn en het geschil voortvloeit uit de afwikkeling van de nalatenschap van hun moeder, zal de rechtbank zoals gebruikelijk de proceskosten compenseren aldus dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag over de vereffening, de verdeling en afwikkeling van een erfenis, over de taken en bevoegdheden van een executeur, of over geschillen tussen de erfgenamen en de executeur, over het ontslag van de executeur of over het afleggen van rekening en verantwoording door de executeur, belt u dan gerust onze advocaat executeur op 020-3980150.