De Rechtbank Den Haag heeft op 29 maart 2023 uitspraak gedaan over de bevoegdheid van de rechter over de verdere afwikkeling van de nalatenschap met betrekking tot onroerend goed gelegen in Frankrijk.

Erflater heeft bij testament van 4 augustus 2016 over zijn nalatenschap beschikt.

Erflater heeft zijn twee kinderen tot zijn enige erfgenamen benoemd, ieder voor de helft van zijn nalatenschap.

Hij heeft eiser een bedrag van € 400.000 gelegateerd.

Verder heeft erflater gedaagde tot executeur benoemd.

Zij heeft de executele aanvaard.

Erflater heeft in zijn testament geen rechtskeuze gemaakt voor het toepasselijk recht.

Erflater en eiser hebben op 8 januari 2020 een woning in Frankrijk eigendom verkregen, ieder voor de onverdeelde helft.

Erfrecht. IPR. Erfrechtverordening. Rechtsmacht. Bevoegdheid ten aanzien van de afwikkeling van de nalatenschap. Onroerend goed in Frankrijk. Eenvoudige gemeenschap. Erfrechtelijk geschil?

De rechter oordeelt als volgt.

Dit incident gaat over de vraag of de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen in reconventie.

Eiser heeft de rechtbank bij brief van 26 januari 2023 verzocht om vóór de mondelinge behandeling een beslissing te nemen in het bevoegdheidsincident.

In de conclusie van antwoord in reconventie heeft eiser gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart van de vorderingen in reconventie kennis te nemen.

Eiser voert daartoe aan dat de Franse rechter bevoegd is, kort gezegd omdat eiser in Frankrijk woont en omdat het gaat om de verdeling van een woning in Frankijk waarvan eiser mede-eigenaar is.

Eiser is geen erfgenaam.

Gedaagden voeren verweer.

Gedaagden zijn van mening dat het niet mogelijk is om middels een brief een incident tot onbevoegdheid op te werpen, omdat dit niet als het voeren van een verweer voor alle andere weren kan worden opgevat.

Gedaagden stellen zich op het standpunt dat de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen in reconventie kennis te nemen, omdat deze verband houden met de afwikkeling van de nalatenschap.

De Nederlandse rechter is op grond van de Erfrechtverordening bevoegd.

De rechtbank gaat voorbij aan het bezwaar van gedaagden over de manier waarop het bevoegdheidsincident is opgeworpen, mede omdat de rechtbank ook zonder dat een daartoe strekkend verweer is gevoerd eerst moet beslissen of de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over een geschil met een internationaal karakter.

De rechtbank acht het voorts in het belang van partijen en een doelmatige procesvoering om voorafgaand aan de behandeling en de (verdere) beoordeling van de hoofdzaak te oordelen over de bevoegdheid.

Erfrechtverordening

Erflater is overleden in 2021, zodat de Verordening (EU) Nr. 650/2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (hierna: de Erfrechtverordening) van toepassing is.

Erflater had op het tijdstip van zijn overlijden zijn gewone verblijfplaats in Nederland, zodat de Nederlandse rechter op grond van artikel 4 van de Erfrechtverordening bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging in haar geheel.

De Erfrechtverordening is ook van toepassing op de verdeling van de nalatenschap.

Voor zover de vorderingen zien op de afwikkeling van de nalatenschap van erflater is de Nederlandse rechter dus bevoegd.

Verordening Brussel I-bis

Ten aanzien van de woning in Frankrijk is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een erfrechtelijk geschil.

Erflater en eiser waren samen eigenaar van de woning.

Door het overlijden van erflater volgden gedaagden erflater van rechtswege op in zijn eigendomsaandeel in de woning en zijn zij dus samen met eiser eigenaar de woning, waarbij – net als toen erflater nog leefde – sprake is van een eenvoudige gemeenschap.

Een geschil over een eenvoudige gemeenschap valt onder de werkingssfeer van de Verordening (EU) Nr. 2015/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: Verordening Brussel I-bis).

Op grond van artikel 24 Verordening Brussel I-bis zijn, voor zover hier van belang, voor zakelijke rechten op onroerende zaken bij uitsluiting bevoegd de gerechten van de lidstaat waar de onroerende zaak gelegen is, ongeacht de woonplaats van partijen.

Uit de rechtspraak van het HvJEU volgt dat de ratio van deze bepaling en die van haar voorgangers erin is gelegen dat de rechter van de plaats van ligging van de onroerende zaak het beste in staat is zich op de hoogte te stellen van de feitelijke situatie en om de ter zake geldende voorschriften en gebruiken van de staat van ligging toe te passen, en dat de bepaling niet ruimer mag worden uitgelegd dan die ratio verlangt.

Verder volgt uit die rechtspraak dat onder het toepassingsgebied van deze bepaling slechts rechtsvorderingen vallen die ertoe strekken de omvang, de hoedanigheid, de eigendom of het bezit van een onroerende zaak, of het bestaan van andere zakelijke rechten op een onroerende zaak vast te stellen en om de rechthebbende de bescherming van de aan zijn titel verbonden bevoegdheden te verzekeren.

Voor toepassing van artikel 24, aanhef en onder 1, Verordening Brussel I-bis is niet voldoende dat de vordering verband houdt met een zakelijk recht, maar is vereist dat de vordering is gebaseerd op een zakelijk recht en niet op een persoonlijk recht.

Het verschil tussen een zakelijk recht en een persoonlijk recht bestaat volgens die rechtspraak hierin dat het eerste, dat op een zaak rust, werking heeft jegens iedereen, terwijl het tweede alleen tegenover de schuldenaar geldend kan worden gemaakt (zie Hoge Raad 10 mei 2019, HR:2019:688).

De vordering die ziet op het beëindigen van de onverdeeldheid van de woning in Frankrijk beoogt de goederenrechtelijke levering – de eigendomsoverdracht – van de woning tot stand te brengen.

Daarmee raakt deze vordering een zakelijk recht op onroerende zaken en valt de vordering binnen het toepassingsbereik van artikel 24, aanhef en onder 1, Verordening Brussel I-bis.

Op dit punt is de Franse rechter exclusief bevoegd en komt de Nederlandse rechter dus geen bevoegdheid toe.

De rechtbank zal zich daarom onbevoegd verklaren om kennis te nemen van de vordering in reconventie voor zover de vordering ziet op het beëindigen van de onverdeeldheid ten aanzien van de woning in Frankrijk

De overige vorderingen, ook de vordering die strekt tot een gebruiksvergoeding voor het gebruik van de woning in Frankrijk, zijn niet gebaseerd op zakelijke rechten als bedoeld in van artikel 24, aanhef en onder 1, Verordening Brussel I-bis maar op persoonlijke rechten.

Dit brengt mee dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 lid 3 Verordening Brussel I-bis bevoegd is kennis te nemen van de overige vorderingen in reconventie, aangezien zij ten aanzien van de vordering in conventie internationaal bevoegd is.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.

Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.