Van onze advocaat aandeelhouder. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 4 mei 2017 uitspraak gedaan over de vraag of sprake was van wanbeleid in een onderneming door de patstelling van bestuurders.

De advocaat van verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van K en haar dochtervennootschappen en dat gelet op de toestand van de vennootschappen onmiddellijke voorzieningen dienen te worden getroffen.

Ter toelichting heeft zij, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht. A heeft in de loop der jaren gelden aan de P Groep onttrokken voor privédoeleinden. Het saldo van de rekening-courant vordering van K op B bedraagt thans ongeveer € 11 miljoen. Of deze vordering ooit kan worden geïncasseerd is twijfelachtig. Ondanks het feit dat hij daarop herhaaldelijk is aangesproken, is A doorgegaan met het opnemen van gelden. Deze onttrekking en het niet meewerken aan het kredietvoorstel van Rabobank Rotterdam, waaronder het niet voldoen aan de overeengekomen voorwaarde van Rabobank Rotterdam om € 1 miljoen te storten teneinde liquiditeitsproblemen van de P Groep te verlichten, heeft er toe geleid dat Rabobank Rotterdam de kredietrelatie met de P Groep heeft beëindigd.

Door het handelen van A wordt de continuïteit van de onderneming bedreigd. In dat verband heeft verzoekster er tevens op gewezen dat A niet meewerkt aan de vervanging van Deutsche Bank als financier van de P Groep, betaalpassen van B bij Rabobank Rotterdam heeft geblokkeerd waardoor noodzakelijke betalingen te laat zijn geaccordeerd en heeft geweigerd om een letter of representation (waarin hij het saldo van de genoemde rekening-courantvordering diende te bevestigen) bij de jaarrekening 2014 te tekenen, waardoor K deze jaarrekening niet tijdig kon deponeren.

De advocaat van verweerster heeft gesteld dat B tekort is geschoten in de vervulling van zijn bestuursfunctie, dat A met het sluiten van de overeenkomst met K in het belang van de P Groep heeft gehandeld en dat een terugkeer van B als bestuurder er toe zal leiden dat Rabobank Rotterdam de financiering op de kortst mogelijke termijn zal beëindigen en dat A iedere medewerking zal staken, ook in privé.

Wanbeleid in onderneming door patstelling van bestuurders

De Ondernemingskamer overweegt als volgt.

Ter terechtzitting hebben partijen desgevraagd onderkend dat de verhoudingen tussen beide bestuurders zodanig zijn verslechterd dat dat tot een patstelling in het bestuur van de P Groep heeft geleid en dat mede op die grond moet worden getwijfeld aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van de P Groep.

Naar het oordeel van de Ondernemingskamer blijkt uit de gedingstukken en het ter terechtzitting verhandelde genoegzaam dat die conclusie gegrond is. Ter illustratie wijst de Ondernemingskamer op de hierboven weergegeven correspondentie met Rabobank Rotterdam waarin naar voren komt dat betalingsopdrachten niet kunnen worden uitgevoerd omdat een eensgezind handelen van de beide bestuurders ontbreekt. Dit heeft tot gevolg dat noodzakelijke betalingen moeizaam worden verricht en de financiering van de P Groep in gevaar komt. De Ondernemingskamer acht een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de P Groep noodzakelijk. Zij zal dit onderzoek gelasten over de periode vanaf 2013, het jaar waarin de kredietovereenkomst met Rabobank Rotterdam is gesloten. Voor uitstel van het aanwijzen van de onderzoeker ziet de Ondernemingskamer geen aanleiding.

Voorts is de Ondernemingskamer van oordeel dat de toestand van de P Groep noopt tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen. Onbetwist is dat de rekening-courantschuld van K op B ruim € 11 miljoen bedraagt. Hiervoor is geen toereikende verklaring gegeven. Weliswaar is A niet in de procedure verschenen, maar hij en B zijn als belanghebbenden opgeroepen en in de gelegenheid gesteld om verweer te voeren. Die gelegenheid hebben zij aan zich voorbij laten gaan. Het moet er voor worden gehouden dat, zoals verzoekster heeft gesteld, A het genoemde bedrag voor privédoeleinden aan de P Groep heeft onttrokken en dat de terugvordering daarvan dubieus is. A heeft daarmee zijn persoonlijk belang op ongeoorloofde wijze laten prevaleren boven het belang van de vennootschappen.

Daarnaast heeft de advocaat van verzoeker gemotiveerd en met stukken onderbouwd gesteld dat A ook anderszins de continuïteit van de vennootschappen in gevaar brengt, onder meer door te weigeren mee te werken aan de financieringsvoorwaarden van Rabobank Rotterdam. Mede op grond hiervan heeft Rabobank Rotterdam besloten om de kredietrelatie te beëindigen. Ook heeft zij gemotiveerd en onvoldoende betwist gesteld dat A de totstandkoming van een vervangende kredietrelatie met Deutsche Bank op onredelijke wijze frustreert Het bovenstaande vormt voldoende grond om A als bestuurder van K en de dochtervennootschappen te schorsen.

De Ondernemingskamer ziet in met name de financiële situatie waarin de onderneming thans verkeert en de noodzaak om de financiering vlot te trekken aanleiding om naast B een tweede onafhankelijke bestuurder te benoemen met een beslissende stem, die zelfstandig bevoegd is om de vennootschappen te vertegenwoordigen en zonder wie de vennootschappen niet vertegenwoordigd kunnen worden.

Uit bovenstaande overwegingen volgt voorts dat het niet aan B kan worden overgelaten om als aandeelhouder besluiten in de aandeelhoudersvergadering van K te nemen. De door B gehouden aandelen in het kapitaal van K zullen aan een onafhankelijk beheerder worden overgedragen.

De Ondernemingskamer zal de kosten van het onderzoek en van de te benoemen bestuurder en beheerder ten laste brengen van K.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u vragen over de aandeelhouder in het ondernemingsrecht, de geschillenregeling of de procedure bij de Ondernemingskamer, belt u dan gerust onze advocaat aandeelhouder op 020-3980150.