Van onze advocaat aandeelhouder ondernemingsrecht. Op 19 april 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van een volmacht aan een aandeelhouder verleend door een bestuurder van een onderneming. De volmacht van de aandeelhouder betekende in feite een ontoelaatbare volmacht om de onderneming te besturen.

A heeft als bestuurder van de onderneming op 6 maart 2017 aan B een volmacht gegeven om voor en namens de onderneming, een besloten vennootschap (BV), rechtshandelingen te verrichten.

Vervolgens zijn er meerdere aandeelhoudersvergaderingen uitgeschreven, steeds met, blijkens de agenda, tot doel vermeende onregelmatigheden van de kant van de andere bestuurder K aan de kaak te stellen, dan wel hem te schorsen c.q. te ontslaan als bestuurder. De oproepingen zijn verzonden door B op grond van de volmacht.

Het bijeenroepen van de algemene vergadering is een bestuurstaak. Het bestuur roept op tot algemene vergaderingen zo dikwijls als het dit nodig acht. Door het bijeenroepen van de vergaderingen door B, dat kennelijk gebeurde met instemming van gedaagde, wordt bevestigd dat de volmacht aan B zich uitstrekt tot alle activiteiten van de onderneming als aandeelhouder, maar ook, kennelijk gezien als een uitvloeisel van het aandeelhouderschap, als bestuurder van de BV. Uit artikel 2:8 BW vloeit voort dat een aandeelhouder zijn bevoegdheden in de eerste plaats uitoefent in zijn eigen belang, maar dat daarbij rekening dient te worden gehouden met het belang van de vennootschap. De bestuurder, benoemd door de algemene vergadering, oefent zijn bevoegdheden uit in het belang van de vennootschap.

Aangenomen moet worden dat een aandeelhouder in beginsel een volmacht mag geven om zijn aandeelhoudersbevoegdheden uit te oefenen, terwijl de bestuurder dit in beginsel niet mag. Hij mag immers niet de door de algemene vergadering aan hem gegeven last buiten die algemene vergadering om overdragen aan een ander die die last niet van de algemene vergadering heeft ontvangen.

De voorzieningenrechter concludeert uit het voorgaande voorshands dat de onderneming als aandeelhouder en bestuurder tegenover bestuurder K gehandeld heeft in strijd met hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de zin van artikel 2:8 BW. A, die hierbij in feite is opgetreden en kennelijk heeft gehandeld uit onvrede over de medebestuurder K heeft door op deze buitenwettelijke wijze te trachten K door B uit te rangeren binnen de BV, onrechtmatig jegens K gehandeld.

Met inachtneming van het voorgaande stelt de voorzieningenrechter vast dat gedaagden niet hebben weersproken dat er een hele reeks van handelingen heeft plaatsgevonden, geregisseerd door B, die, geëffectueerd of niet, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ontoelaatbaar zijn. Dit handelen, dat in geen enkel geval enige basis in wet of statuten kan vinden en uitsluitend gericht is op benadeling van K en zijn positie binnen de BV lijkt een vorm van vennootschapspiraterij die zich aan geen enkele wettelijke of statutaire regel stoort.

Alles overziend stelt de advocaat van eiser naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht dat hij binnen de BV wordt geconfronteerd met een beleidsbepaler, B, die zijn bevoegdheid alleen ontleent aan een volmacht van een aandeelhouder, A. Het verlenen van de volmacht door A kan niet anders worden gekwalificeerd dan als in strijd met het bepaalde in artikel 2:8 BW, terwijl het handelen van A onrechtmatig is jegens K.

Heeft u vragen over de rechten en bevoegdheden van bestuurders en aandeelhouders in een onderneming of over een geschillenoplossing binnen een NV of BV, belt u dan gerust onze advocaat aandeelhouder ondernemingsrecht op 020-3980150.