De Rechtbank Noord-Holland heeft op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident met betrekking tot het vaststellen van de geldvorderingen bij een wettelijke verdeling en het recht op inzage van stukken ex art. 843a Rv.
Bij testament heeft erflater gedaagde en zijn beide dochters voor gelijke delen tot erfgenamen van zijn nalatenschap benoemd en daarop de wettelijke verdeling in de zin van artikel 4:13 BW van toepassing verklaard.
Op grond daarvan zijn alle goederen aan gedaagde toebedeeld en hebben de dochters een vordering op haar verkregen ter grootte van hun respectieve erfdelen in de nalatenschap van erflater.
Gedaagde vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart zowel ten aanzien van de door eiseres ingestelde vorderingen in de hoofdzaak als ten aanzien van de door haar op grond van artikel 843a Rv ingestelde vorderingen in het incident.
Erfrecht. Procesrecht. Bevoegdheidsincident. Wettelijke verdeling. Vastelling omvang geldvorderingen. Verzoekschriftprocedure. Informatie. Inzage. Exhibitieplicht. Verbetering inleidend processtuk.
De rechter oordeelt als volgt.
De rechtbank stelt met gedaagde vast dat de vorderingen van eiseres in de hoofdzaak en in het incident ex 843a Rv (tezamen) gericht zijn op vaststelling van de hoogte van de vordering van eiseres op gedaagde als langstlevende echtgenote uit hoofde van de in het testament van erflater opgenomen wettelijke verdeling (4:13 BW).
Uit de door eiseres in de hoofdzaak betrokken stellingen volgt dat de hoogte van de vordering tussen partijen – kort gezegd – onderwerp van geschil is en dat het eiseres aan voldoende informatie ontbreekt om deze zelfstandig vast te kunnen stellen.
Het vorenstaande laat geen andere conclusie toe dan dat de vorderingen in de hoofdzaak gegrond zijn op art. 4:15 lid 1 BW, aangezien het hier om de vaststelling van de in art. 4:13 lid 3 BW bedoelde geldvordering van eiseres op gedaagde gaat.
Voor zover de erfgenamen over de vaststelling van de omvang van de in artikel 4:13 lid 3 BW bedoelde geldvordering niet tot overeenstemming kunnen komen, wordt deze op verzoek van de meest gerede partij door de kantonrechter vastgesteld (artikel 4:15 lid 1 BW).
Aldus is – uitsluitend – de kantonrechter bevoegd om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen.
Dat geldt ook voor de incidentele vordering ex art. 843a Rv omdat deze door eiseres tegelijk met die in de hoofdzaak en in directe samenhang daarmee is ingesteld.
De kantonrechter is daarom ook bevoegd om te oordelen over die incidentele vordering.
De rechtbank zal zich derhalve onbevoegd verklaren om van de vorderingen in de hoofdzaak en in het incident ex art. 843a Rv kennis te nemen en de zaak verwijzen naar de kantonrechter in deze rechtbank.
Uit art. 4:15 lid 1 BW volgt dat een vordering op grond van dit artikel ingeleid dient te worden door een verzoekschrift.
Artikel 69 lid 1 Rv bepaalt dat, indien een procedure met een dagvaarding in plaats van met een verzoekschrift is ingeleid, de rechter, zo nodig, de aanlegger beveelt binnen een door de rechter te bepalen termijn op kosten van de aanlegger het stuk waarmee de procedure is ingeleid, te verbeteren of aan te vullen.
Gelet op het voorgaande had de vordering van eiseres in de hoofdzaak bij verzoekschrift aanhangig gemaakt moeten worden.
Wat betreft de vordering in het incident ex art. 843a Rv geldt dat deze vordering naar het oordeel van de rechtbank eveneens met een verzoekschrift had moeten worden ingeleid.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 26 oktober 2018 (HR:2018:1985) immers overwogen dat, gelet op de rechtsontwikkeling en de opvattingen in de literatuur, moet worden aangenomen dat inzage, afschrift of uittreksel ex art. 843a Rv ook kan worden verzocht bij verzoekschrift.
Een verzoek op de voet van art. 843a Rv kan worden gedaan als zelfstandig verzoek en naast een ander verzoek.
Gelet op genoemd arrest en hetgeen hiervoor is overwogen, had het incident ex art. 843a Rv door eiseres eveneens bij verzoekschrift moeten worden ingeleid.
Eiseres heeft derhalve een verkeerd inleidend processtuk gebruikt en de procedure zal, gelet op het bepaalde in art. 69 Rv, moeten worden voortgezet als verzoekschriftprocedure.
De rechtbank zal eiseres de gelegenheid geven het inleidend processtuk te verbeteren, bevelen dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure en partijen de gelegenheid geven hun stellingen aan de dan toepasselijke procedureregels aan te passen ex art. 69 lid 4 Rv.
Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.
Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.
Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.