De Rechtbank Limburg heeft op 5 april 2023 uitspraak gedaan in kort geding over de vraag wat de op gedaagde rustende verplichting tot onderhoud van de woning precies inhield bij een hem verleend recht van gebruik en bewoning
In geschil is wat de op gedaagde rustende verplichting tot onderhoud van de woning inhoudt bij het recht van gebruik en bewoning.
Erfrecht. Recht van gebruik en bewoning. Vruchtgebruik. Onderhoudsplicht. Wat houdt de verplichting tot onderhoud van de woning in? Gewone lasten? Zekerheidsstelling. Legaat. Last? Nakoming. Ontruiming.
De rechter oordeelt als volgt.
In geschil is wat de op gedaagde rustende verplichting tot onderhoud van de woning inhoudt.
Vaststaat dat in de uiterste wilsbeschikking van erflater geen onderscheid wordt gemaakt tussen groot en klein onderhoud.
De uiterste wilsbeschikking spreekt enkel van het “voor eigen rekening zorgdragen voor onderhoud.”
Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter door erflater uitdrukkelijk afgeweken van het wettelijke uitgangspunt van artikel 3:226 BW jo. artikel 3:220 BW dat alleen de gewone lasten en herstellingen door de vruchtgebruiker (lees: de gerechtigde tot het recht van gebruik en bewoning) worden gedragen, respectievelijk verricht.
Derhalve moet alle onderhoud door gedaagde worden verricht, met dien verstande dat dat onderhoud dient te geschieden in overleg met eisers.
Het moge zo zijn, zoals gedaagde stelt, dat de erflater aan gedaagde bescherming heeft willen bieden, door haar een recht van gebruik en bewoning te legateren, maar dat betekent niet dat daaraan geen voorwaarden zijn verbonden voor gedaagde, hetgeen ook blijkt uit inhoud van de uiterste wilsbeschikking van erflater.
Gedaagde heeft nog aangevoerd dat de onderhoudsplicht geen testamentaire last is, maar een aan bij legaat aan haar toekomend recht van gebruik en bewoning verbonden onderhoudsverplichting.
Volgens gedaagde is het kenmerkende verschil tussen een testamentaire last en een legaat, dat de lastbevoordeelde geen mogelijkheid heeft om nakoming van de verplichting van de lastplichtige te vorderen.
Na vestiging van het verzorgingsvruchtgebruik biedt artikel 3:221 BW een dergelijke mogelijkheid aan eisers, door het indienen van een verzoekschrift tot het toekennen van beheer van de woning aan hen, of tot onderbewindstelling van het vruchtgebruik, aldus gedaagde.
Ook indien de onderhoudsplicht wordt aangemerkt als een testamentaire last, is de vordering jegens haar volgens gedaagde voorbarig.
Het verzorgingsvruchtgebruik is immers nog niet gevestigd.
De toepassing van artikel 4:131 BW komt volgens gedaagde pas in beeld nadat het recht van gebruik en bewoning is gevestigd.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit verweer niet slaagt.
Eisers vorderen in kort geding immers niet dat gedaagde de wettelijke verplichtingen tot verzekering en het stellen van zekerheid en de testamentaire verplichting tot onderhoud nakomt, maar zij vorderen dat de woning door gedaagde wordt ontruimd, omdat gedaagde voormelde verplichtingen niet op zich wil nemen, en zij derhalve geen recht heeft om de woning te bewonen.
Uit het voorafgaande volgt dat, nu het recht van gebruik en bewoning nog niet is gevestigd, omdat gedaagde geen zekerheid wenst te stellen als bedoeld in artikel 3:206 BW, en daarnaast niet heeft verklaard alle onderhoud voor haar rekening te nemen, zij de woning, nu de termijn van artikel 4:28 BW is verstreken, zonder of titel bewoont.
Dat betekent dat de vordering – die zakelijk weergegeven strekt tot ontruiming – voor toewijzing gereed ligt.
De voorzieningenrechter zal de ontruimingstermijn echter bepalen op twee maanden omdat gedaagde vervangende woonruimte zal moeten zoeken.
De voorzieningenrechter wijst gedaagde er nog op dat zij binnen die termijn alsnog kan aanbieden om mee te werken aan de vestiging van een recht van gebruik en bewoning, op de voorwaarde dat zij zich bereid verklaart alsnog zekerheid te stellen, als bedoeld in artikel 3:206 BW, en de kosten van onderhoud van de woning voor haar rekening te nemen.
De gevorderde ontruiming zal dan ook worden toegewezen onder de voorwaarde dat niet alsnog het recht van gebruik en bewoning wordt gevestigd op voormelde voorwaarden.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt zoals vermeld onder de beslissing.
De mede gevorderde machtigingen om de ontruiming zo nodig zelf, met inroeping van de sterke arm, uit te doen voeren, worden afgewezen.
Uit artikel 556 lid 1 Rv volgt dat eisers de ontruiming niet zelf ter hand mag nemen en dat gedwongen ontruiming het exclusieve terrein is van de deurwaarder.
De deurwaarder zelf behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm van politie en justitie in te roepen indien de deuren gesloten zijn, of de opening geweigerd wordt.
Die bevoegdheid ontleent hij immers rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
Voorziet de deurwaarder problemen bij de ontruiming, dan kan hij op grond van artikel 3 Politiewet – zonder dat daartoe een machtiging van de rechter nodig is – bijstand van de politie inroepen.
Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.
Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.
Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.