De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft onlangs uitspraak gedaan over de vraag op welk moment een gebruiksvergoeding verschuldigd was.

Partijen zijn broer en zus van elkaar.

Hun moeder, mevrouw A (erflaatster) is overleden in 2018.

Erflaatster heeft bij testament over haar nalatenschap beschikt.

Zij heeft partijen als enige erfgenamen achtergelaten.

Tot de nalatenschap behoort een onroerende zaak (verder te noemen: het pand).

Eiseres stelt vorderingen te hebben op gedaagde die zij wil verhalen op het erfdeel van gedaagde.

Eiseres stelt in dit kader dat partijen op 22 november 2019 zijn overeengekomen dat gedaagde 1% van de getaxeerde waarde van het pand als gebruiksvergoeding zou betalen aan eiseres.

De woning is op 24 april 2020 getaxeerd op € 215.000,00 zodat gedaagde vanaf 1 mei 2020 een bedrag aan eiseres verschuldigd is van € 2.150,00 per maand.

Gedaagde heeft in totaal slechts een bedrag betaald van € 4.650,00 zodat er een vordering resteert van € 70.600,00, te vermeerderen met de vergoeding vanaf 1 april 2023 tot het moment dat gedaagde het pand metterwoon zal hebben verlaten, aldus eiseres.

Gedaagde betwist nog een gebruiksvergoeding aan eiseres te zijn verschuldigd.

Erfrecht. Verdeling van een nalatenschap. Gebruiksvergoeding op grond van getaxeerde waarde woning. Moment waarop gebruiksvergoeding verschuldigd is. Verlaten van woning.

De rechter oordeelt als volgt.

De rechtbank is van oordeel dat uit de e-mailberichten van partijen van 25 en 26 mei 2022 volgt dat partijen een nieuwe afspraak hebben gemaakt waarmee zij zijn afgeweken van de afspraak die zij op 22 november 2019 hebben gemaakt.

Gedaagde heeft immers ingestemd met het voorstel van eiseres om de gebruiksvergoeding te verlagen naar € 350,00.

Anders dan eiseres ter zitting heeft betoogd, hebben partijen ook uitvoering gegeven aan deze afspraak.

Gedaagde heeft vanaf 1 juni 2020 maandelijks een bedrag van € 350,00 betaald aan eiseres en zij heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.

Ook bij de afspraken die vervolgens zijn gemaakt tijdens de zitting op 23 maart 2021 zijn partijen uitgegaan van deze gebruiksvergoeding.

Indien eiseres ervan uitging dat dit bedrag niet klopte, had het op haar weg gelegen dat op dat moment naar voren te brengen.

Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord over welke periode gedaagde een gebruiksvergoeding verschuldigd is geweest.

Uit de afspraak die is gemaakt op 22 november 2019 volgt dat gedaagde de gebruiksvergoeding diende te gaan betalen vanaf het moment dat de waarde van het pand was bepaald door een taxateur.

Vast staat dat het pand is geïnspecteerd op 23 maart 2020 waarna de waarde is vastgesteld in het taxatierapport van 24 april 2020.

De vordering van eiseres sluit hierbij aan.

Zij vordert de vergoeding met ingang van 1 mei 2020.

Zij heeft ter zitting weliswaar aangevoerd dat gedaagde de vergoeding vanaf maart 2020 verschuldigd is maar zij heeft haar vordering op dit punt niet gewijzigd.

De rechtbank gaat er daarom van uit dat gedaagde vanaf mei 2020 een gebruiksvergoeding verschuldigd is geworden.

Gedaagde erkent dat hij over de eerste maand een bedrag van € 2.150,00 verschuldigd is aan eiseres.

Gelet op de nadere afspraken tussen partijen bedraagt de vergoeding vanaf 1 juni 2020 € 350,00 per maand.

Tot slot dient te worden vastgesteld tot welk moment gedaagde de gebruiksvergoeding van € 350,00 per maand is verschuldigd.

Eiseres heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat ervan uit moet worden gegaan dat gedaagde het pand in mei 2022 heeft verlaten, omdat hij vanaf die maand staat ingeschreven op zijn nieuwe woonadres.

Gedaagde heeft daartegenover aangevoerd dat hij de woning al per november 2021 heeft verlaten.

Dit zou volgens hem volgen uit een WhatsApp bericht aan eiseres met de tekst: “Kijk [eiseres], dit is voortaan mijn uitzicht”.

Eiseres heeft niet weersproken dat zij dit bericht heeft ontvangen.

Zij heeft evenmin weersproken dat gedaagde vanaf dat moment een andere woning is gaan huren.

Eiseres heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat gedaagde desondanks toch in de woning van erflaatster is blijven wonen.

De rechtbank gaat er daarom van uit dat gedaagde tot november 2021 in de woning gewoond, zodat hij de gebruiksvergoeding tot dat moment aan eiseres is verschuldigd .

Tussen partijen is niet in geschil dat gedaagde over de periode van juni 2020 tot november 2021 maandelijks een bedrag van € 350,00 aan eiseres heeft voldaan zodat eiseres over deze periode geen vordering meer heeft op gedaagde uit hoofde van de gebruiksvergoeding.

Het voorgaande betekent dat gedaagde alleen over de maand mei 2020 nog een bedrag van € 2.150,00 aan eiseres is verschuldigd.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.

Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.