Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft onlangs uitspraak gedaan over de vraag of bij de inbreng van een boerderij in een maatschap sprake was van een gift.
Geïntimeerde en appellant zijn tweelingbroers en de enige kinderen van hun ouders, die met elkaar in gemeenschap van goederen gehuwd waren.
Met ingang van 1 oktober 1993 zijn geïntimeerde en vader een maatschapsovereenkomst aangegaan voor de uitoefening van een veehouders- dan wel landbouwbedrijf dat vader tot 1 oktober 1993 in maatschapsverband met zijn broer uitoefende.
Vader en geïntimeerde hebben deze maatschapsovereenkomst vastgelegd in een notariële akte van 23 december 1996.
Vader heeft in de maatschap (juridisch) ingebracht de registergoederen te weten de boerderij met opstallen.
De grieven gaan allen over bevoordeling van geïntimeerde omdat vader dan wel moeder hem zouden hebben bevoordeeld.
Erfrecht. Verdeling nalatenschap. Giften. Is bij de inbreng van een boerderij in een maatschap sprake van een gift? Bevoordeling. Verrijking. Verarming. Stelplicht. Bewijs.
De rechter oordeelt als volgt.
Appellant legt niet uit wat het voor de afwikkeling van de nalatenschappen van hun ouders betekent als sprake blijkt te zijn van giften.
Als het hof het goed begrijpt gaat appellant ervan uit dat geïntimeerde de giften die aan hem zouden zijn gedaan moet inbrengen in de nalatenschap van vader dan wel in die van moeder en de schade die deze nalatenschappen lijden vanwege ongerechtvaardigde verrijking aan die nalatenschappen moet vergoeden.
Appellant werkt dat op geen enkel onderdeel cijfermatig uit.
Een gift is iedere handeling die ertoe strekt dat degene die de handeling verricht, een ander ten koste van eigen vermogen verrijkt (artikel 7:186 lid 2 BW).
Voor een gift is nodig
(1) een verrijking van de begiftigde
(2) een verarming van de schenker (‘ten koste van eigen vermogen’) en
(3) een bevoordelingsbedoeling (handeling of overeenkomst ‘die ertoe strekt’).
Het gaat erom dat de schenker (‘gever’) zich niet alleen bewust is van de bevoordeling, maar ook de wil tot bevoordelen heeft.
Of een bevoordelingsbedoeling aanwezig was, dient aan de hand van de omstandigheden van het geval te worden vastgesteld.
Appellant heeft de bewijslast voor het bestaan van die giften (artikel 150 Rv).
De rechter kan verder aan de omstandigheden van het geval een vermoeden ontlenen dat een bevoordelingsbedoeling aanwezig was.
In de grief stelt appellant dat geïntimeerde is bevoordeeld door de inbreng door vader van de boerderij in de maatschap; geïntimeerde werd zo mede-eigenaar van de boerderij zonder enige tegenprestatie te voldoen.
Het is volgens appellant van belang te weten wat de omvang van de juridische inbreng op 23 december 1996 was.
Hij zegt dat het voordeel dat geïntimeerde geniet de helft is van de economische waarde van de inbreng van vader op 23 december 1996 of de helft van de agrarische waarde daarvan.
Hij brengt ook naar voren dat de boerderij en de opstallen op 15 augustus 1997 zijn verkocht voor fl. 3.250.000.
Dat is volgens appellant binnen 8 maanden na het aangaan van de maatschapsovereenkomst, zodat vader en geïntimeerde wisten dat het allemaal veel meer waard was dan de waarde waartegen het is ingebracht.
Het hof kan niet vaststellen of de inbreng door vader van de boerderij in de maatschap een gift inhoudt van vader aan geïntimeerde.
Appellant licht onvoldoende toe wat dan de verarming van vader is en wat de verrijking van geïntimeerde is.
Hij stelt wel dat vader zich wel bewust moest zijn van een bevoordeling van geïntimeerde (hij wist dat het allemaal veel meer waard was), maar niet dat vader ook de wil had geïntimeerde te bevoordelen.
Hij legt ook niet uit waarom het van belang is te weten wat de omvang van de juridische inbreng was op 23 december 1996.
Op die dag is de maatschapsovereenkomst die vader en geïntimeerde met ingang van 1 oktober 1993 zijn aangegaan schriftelijk vastgelegd in een notariële akte.
Wat het verband is tussen 23 december 1996 en een bevoordeling door vader van geïntimeerde door de inbreng op 1 oktober 1993 maakt appellant niet duidelijk.
De slotsom is dat appellant onvoldoende stelt en toelicht om te kunnen concluderen dat vader aan geïntimeerde een gift heeft gedaan door de inbreng in de maatschap.
Omdat appellant niet heeft voldaan aan zijn stelplicht wordt zijn bewijsaanbod gepasseerd.
Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.
Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.
Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.