De Rechtbank Den Haag heeft onlangs uitspraak gedaan over een keuzelegaat tegen inbreng van waarde en een legaat van vruchtgebruik.
Eisers leggen aan hun vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag.
Gedaagde heeft ervoor gekozen alle goederen van de nalatenschap van erflater in volle eigendom gelegateerd te krijgen.
Daar staat tegenover dat gedaagde de waarde van de gelegateerde goederen aan de nalatenschap moet vergoeden.
Gedaagde heeft wel het vruchtgebruik gelegateerd gekregen van dit door haar te betalen bedrag van de inbrengverplichting, maar daarbij is haar door erflater uitdrukkelijk de bevoegdheid onthouden om hetgeen zij moet vergoeden te verteren.
Erflater heeft namelijk zijn vermogen tot een bedrag van € 600.000 voor zijn kinderen (oftewel eisers) willen beschermen.
Op dit moment heeft gedaagde echter vrijelijk de beschikking over alle goederen van de nalatenschap, zonder dat zij heeft voldaan aan haar verplichting om de waarde van de gelegateerde goederen aan de nalatenschap te vergoeden.
Hierdoor moeten eisers maar afwachten of er bij overlijden van gedaagde verhaal geboden zal worden voor de voldoening van hun vorderingen.
Eisers zijn hiertoe – op grond van de uit het testament blijkende bedoeling van erflater – niet verplicht.
Eisers vorderen daarom hun vorderingen op gedaagde op.
Eisers realiseren zich hierbij dat gedaagde, na voldoening van de vorderingen van eisers, over de vergoede bedragen het vruchtgebruik zal hebben.
Erfrecht. Legaat. Keuzelegaat tegen inbreng van waarde. Legaat van vruchtgebruik. Inbrengverplichting. Opeisbaarheid van het legaat. Verplichting tot zekerheidstelling?
De rechter oordeelt als volgt.
Gedaagde heeft er, onder gebruikmaking van het in het testament van erflater opgenomen keuzelegaat, voor gekozen om alle tot de nalatenschap van erflater behorende goederen en schulden gelegateerd te krijgen.
Dit keuzelegaat is afgegeven en geleverd bij notariële akte van 22 december 2010.
Tegenover de afgifte van het legaat aan gedaagde stond op grond van het testament de verplichting voor gedaagde tot vergoeding van de waarde van het gelegateerde aan de nalatenschap.
Deze waarde bedraagt blijkens de akte van 22 december 2010 € 567.691,83.
Overeenkomstig het bepaalde in het testament is aan gedaagde het recht van vruchtgebruik van dit bedrag afgegeven en gevestigd.
Eisers hebben dan ook ieder een vordering op gedaagde uit hoofde van haar inbrengverplichting van € 189.230,61.
In deze procedure moet beoordeeld worden of gedaagde gehouden is tot betaling van deze vorderingen van eisers.
Om deze vraag te beantwoorden moet worden vastgesteld waarop het aan gedaagde bij testament toegekende vruchtgebruik precies rust.
Volgens eisers rust het vruchtgebruik op het door gedaagde te betalen bedrag van de inbrengverplichting (nadat zij dit bedrag heeft voldaan) en niet, zoals gedaagde stelt, op de vordering van eisers.
Hiertussen valt naar het oordeel van de rechtbank echter geen onderscheid te maken.
Een vruchtgebruik op het bedrag van de inbrengverplichting komt namelijk op hetzelfde neer als een vruchtgebruik op de vordering van eisers.
Dit is ook in lijn met de – ook door eisers zelf ondertekende – akte van 22 december 2010, waarin is opgenomen :
–Op grond van het testament heeft mevrouw [gedaagde] voornoemd het vruchtgebruik van voormeld bedrag van de inbrengverplichting ten bedrage van vijfhonderd zevenenzestig duizend zeshonderd eenennegentig euro drieëntachtig eurocent (€ 567.691,83).
–Ter uitvoering van het in voormeld testament bepaalde verklaren de erfgenamen van de overledene af te geven en te vestigen ten behoeve van mevrouw [gedaagde] voornoemd, die verklaart deze vestiging te aanvaarden, het recht van vruchtgebruik op voormeld bedrag van de inbrengverplichting ten bedrage van vijfhonderd zevenenzestig duizend zeshonderd eenennegentig euro drieëntachtig eurocent (€ 567.691,83).
–De nalatenschap bestaat dan nog uit een vordering van de kinderen van de overledene op de echtgenote van de overledene wegens voormelde inbrengverplichting ten bedrage van vijfhonderd zevenenzestig duizend zeshonderd eenennegentig euro drieëntachtig eurocent (€ 567.691,83) belast met het vruchtgebruik ten behoeve van mevrouw [gedaagde] voornoemd.
– De erfgenamen verklaarden ter uitvoering van de overeengekomen verdeling aan ieder van de erfgenamen te leveren een vordering op mevrouw [gedaagde] voornoemd, ten bedrag van eenhonderd negenentachtig duizend tweehonderd dertig euro eenenzestig eurocent (€ 189.230,61), belast met het vruchtgebruik ten behoeve van mevrouw gedaagde voornoemd, welke levering door de erfgenamen wordt aanvaard.
Ook in de bijlage bij de akte van 22 december 2010 wordt gesproken over “het vruchtgebruik van de aan de drie kinderen van de overledene toegedeelde vorderingen wegens inbrengverplichting” en “een vordering wegens inbrengverplichting (…), belast met het vruchtgebruik”.
De rechtbank concludeert dat het vruchtgebruik van gedaagde rust op het door gedaagde te betalen bedrag van de inbrengverplichting (bezien vanuit gedaagde) en tegelijk op de daartegenover staande vordering van eisers (bezien vanuit eisers).
Met gedaagde is de rechtbank van oordeel dat (de aard van) het aan gedaagde toegekende vruchtgebruik aan opeisbaarheid van de vorderingen van eisers in de weg staat.
In het testament is ook geen bepaling over onmiddellijke opeisbaarheid opgenomen.
Erflater heeft juist bepaald dat het recht van vruchtgebruik (in beginsel) pas eindigt bij overlijden van gedaagde (zie hoofdstuk 4 onder p van het testament).
Gelet hierop gaat het beroep van eisers op artikel 4:125 BW niet op.
Daarin is opgenomen dat, tenzij de erflater anders heeft beschikt, een legaat van een geldsom in beginsel zes maanden na het overlijden van de erflater opeisbaar wordt.
In dit geval heeft erflater door de toekenning van het vruchtgebruik aan gedaagde anders over de opeisbaarheid beschikt.
Er moet naar het oordeel van de rechtbank dus van worden uitgegaan dat de vorderingen van eisers tijdens het leven van gedaagde niet opeisbaar zijn.
Dit strookt ook met de uitvoering die de notaris bij akte van 22 december 2010 aan het testament heeft gegeven en de bij die akte (onder de slotbepalingen) aan gedaagde verleende finale kwijting en is verder bevestigd door de door eisers ingeschakelde notaris.
Het aan gedaagde toegekende vruchtgebruik maakt dat gedaagde het bedrag wat zij (uiteindelijk) moet vergoeden mag gebruiken (in die zin dat zij gerechtigd is tot de rente over de aan eisers toekomende hoofdsom) en beheren.
Met eisers is de rechtbank van oordeel dat gedaagde hierbij geen verteringsbevoegdheid is toegekend.
Dit valt af te leiden uit het bepaalde in hoofdstuk 4 onder k van het testament.
Dit betekent dat, zoals eisers terecht stellen, gedaagde niet mag interen op het bedrag van de inbrengverplichting om ervoor te zorgen dat het gehele bedrag uiteindelijk aan eisers zal toekomen.
Uit het testament kan worden afgeleid dat dit inderdaad de bedoeling van erflater is geweest.
Tegelijkertijd heeft erflater echter aan gedaagde het vruchtgebruik van wat zij moet vergoeden toegekend, waarbij erflater aan het eventueel wel interen door gedaagde geen consequenties heeft verbonden.
Hieruit blijkt dat erflater bij het opstellen van het testament in een spagaat heeft gezeten.
Erflater heeft zowel de belangen van eisers als de belangen van gedaagde willen dienen en heeft geprobeerd deze (conflicterende) belangen te combineren.
Het gevolg hiervan is dat eisers wel een vastgestelde vordering hebben op gedaagde maar dat, zolang het vruchtgebruik daarop rust, niet kan worden afgedwongen dat deze vordering wordt voldaan, ook niet als daarop zou worden ingeteerd.
Het voorgaande leidt ertoe dat de primaire vordering van eisers zal worden afgewezen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog als volgt.
Eisers maken zich zorgen over het afnemende vermogen van gedaagde zoals dat blijkt uit het vermogensoverzicht uit 2018 en hebben nog geopperd dat gedaagde hypothecaire zekerheid zou kunnen bieden.
In hoofdstuk 4 onder g van het testament is echter bepaald dat gedaagde is vrijgesteld van de verplichting tot zekerheidstelling, zodat gedaagde hiertoe niet gehouden is.
Overigens heeft gedaagde door overlegging van een geactualiseerd vermogensoverzicht en de nadere producties (die zien op de waarde van de onroerende zaken die gedaagde (deels) in eigendom heeft) gesteld dat op dit moment nog ruim voldoende vermogen aanwezig is om aan de vorderingen van eisers te kunnen voldoen.
Zekerheid dat dit ook op het moment van overlijden van gedaagde nog het geval is, is echter niet te verkrijgen.
De subsidiaire vordering van eisers komt er kort gezegd op neer dat gedaagde veroordeeld wordt om de aan eisers toekomende gelden in overleg met eisers vruchtdragend te beleggen.
In het testament is in hoofdstuk 4 onder i evenwel bepaald dat gedaagde geheel vrij is in de wijze van belegging van de gelden die tot het vruchtgebruik behoren.
Gelet hierop bestaat voor deze vordering van eisers evenmin een juridische grondslag.
Ook de subsidiaire vordering zal daarom worden afgewezen.
Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.
Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.
Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.