De Hoge Raad heeft onlangs uitspraak gedaan over de bevoegdheden van de vereffenaars bij de wettelijke vereffening na beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap.
In deze procedure heeft de zus op de voet van art. 4:209 lid 1 BW de kantonrechter verzocht de opheffing van de vereffening te bevelen.
Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat op het moment waarop de broer de nalatenschap beneficiair aanvaardde, vrijwel alle zaken omtrent de nalatenschap reeds waren afgewikkeld, dat alle schuldeisers zijn voldaan en dat slechts een gering bedrag resteert.
De zus heeft een door haar opgestelde boedelbeschrijving met bijlagen overgelegd.
Erfrecht. Beneficiaire aanvaarding. Wettelijke vereffening. Gezamenlijke vereffening. Bevoegdheden van de vereffenaars. Opheffing van de vereffening.
De HR oordeelt als volgt.
Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen het oordeel van het hof van de bestreden beschikking dat de kantonrechter de zus terecht heeft ontvangen in haar verzoek.
Dit oordeel getuigt volgens het onderdeel van een onjuiste rechtsopvatting.
De broer en de zus zijn gezamenlijk vereffenaar.
Art. 4:198 BW bepaalt dat de erfgenamen hun bevoegdheden gezamenlijk uitoefenen, tenzij de kantonrechter anders bepaalt.
Dat geldt ook voor het optreden in rechte.
Bij verschil van mening tussen vereffenaars kan de rechtbank worden verzocht een andere vereffenaar te benoemen (art. 4:203 BW).
Art. 4:198 BW voorziet niet in de mogelijkheid de bevoegdheid om in rechte op te treden bij één vereffenaar neer te leggen.
Als dat al anders zou zijn, had de zus in een aparte procedure een daartoe strekkend verzoek aan de kantonrechter moeten doen.
De betrokkenheid van de broer in de procedure en de omstandigheid dat de standpunten van de broer en de zus zeer uiteenlopen en dat hun geschillen vooral gaan over de verdeling, maakt dat niet anders, aldus het onderdeel.
Bij een vereffening van een beneficiair aanvaarde nalatenschap zijn alle erfgenamen vereffenaar (art. 4:195 lid 1 BW).
De erfgenamen oefenen hun bevoegdheden als vereffenaars – behoudens ten aanzien van daden van gewoon onderhoud en tot behoud van goederen, en daden die geen uitstel kunnen lijden – tezamen uit, tenzij de kantonrechter anders bepaalt (art. 4:198 BW).
Daarnaast voorziet art. 4:203 BW in de mogelijkheid dat de rechtbank een vereffenaar benoemt; deze treedt dan als vereffenaar in de plaats van de erfgenamen.
De wet noch de wetsgeschiedenis biedt een aanknopingspunt voor de opvatting van het onderdeel dat ingeval van onenigheid tussen de vereffenaars alleen de weg van art. 4:203 BW openstaat.
In zo’n geval kan de kantonrechter ook op de voet van art. 4:198 BW de werkzaamheden en bevoegdheden van de vereffenaars anders verdelen.
Tot de taken van een vereffenaar behoort de vertegenwoordiging van de erfgenamen in en buiten rechte (art. 4:211 lid 2 BW).
Ingeval van beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap door een of meer erfgenamen moet ook deze bevoegdheid in beginsel door de erfgenamen tezamen worden uitgeoefend.
De kantonrechter kan echter anders bepalen.
Er is geen goede grond om aan te nemen dat de kantonrechter dat slechts in een afzonderlijke, daartoe strekkende procedure kan doen, zoals het onderdeel betoogt.
De kantonrechter kan ook anders bepalen door een of meer van de vereffenaars te ontvangen in een verzoek dat volgens de hoofdregel door de vereffenaars tezamen had moeten worden ingediend.
In dat geval moet ook ten aanzien van de overige vereffenaars recht worden gedaan aan het beginsel van hoor en wederhoor.
In een geval als hier aan de orde, waarin een van de vereffenaars een verzoek heeft gedaan tot opheffing van de vereffening, is de rechtspositie van de overige vereffenaars gewaarborgd doordat zij worden gehoord of behoorlijk opgeroepen (art. 4:209 lid 1 BW).
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen falen de klachten van het onderdeel, omdat die uitgaan van een onjuiste rechtsopvatting.
Onderdeel 3 is gericht tegen het oordeel van het hof van de bestreden beschikking dat, nu voldoende is komen vast te staan dat sprake is van een geringe waarde van de baten van de nalatenschap, de kantonrechter terecht de opheffing van de vereffening heeft bevolen.
Het onderdeel klaagt onder A dat het hof ten onrechte niet (voldoende kenbaar) is ingegaan op het betoog van de broer dat de zus zelf een boedelbeschrijving heeft opgesteld, die niet de instemming heeft van de broer.
Volgens art. 4:211 lid 3 BW is de vereffenaar verplicht om een onderhandse of materiële boedelbeschrijving op te maken en omdat de vereffenaars hun taken gezamenlijk uitoefenen, is deze verplichting niet nageleefd en is de boedelbeschrijving onbevoegd opgemaakt.
Het hof is bovendien uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, want het heeft miskend dat de zus zich ten aanzien van de gestelde geringe waarde van de baten van de nalatenschap niet kan beroepen op een eenzijdig opgemaakte boedelbeschrijving.
De overige overwegingen kunnen niet eraan afdoen dat de boedelbeschrijving door de vereffenaars gezamenlijk had moeten worden gemaakt, aldus de klacht.
Onder B klaagt het onderdeel onder meer dat het oordeel van het hof dat de genoemde bezwaren van de broer bij de verdeling van de nalatenschap aan de orde moeten komen, onjuist is.
Opheffing van de vereffening van een nalatenschap op de voet van art. 4:209 lid 1 BW is aangewezen indien tijdens de vereffening blijkt dat in de boedel geen (te realiseren) actief aanwezig is of dit actief in geen geval toereikend zal zijn om de kosten van de vereffening te dragen.
Door de opheffing wordt de vereffening beëindigd.
In geval van opheffing wordt de boedel niet afgewikkeld met inachtneming van de voorschriften van afdeling 4.6.3 BW.
Uit de wet volgt niet dat een verzoek tot opheffing van de vereffening pas toewijsbaar is nadat is voldaan aan de uit art. 4:211 lid 3 BW volgende verplichting van (een) vereffenaar(s) om een boedelbeschrijving te (doen) opmaken.
Ook op andere wijze kan blijken dat opheffing is aangewezen. Daaruit volgt dat, indien wel een boedelbeschrijving is opgemaakt, maar in strijd met art. 4:198 BW niet door de vereffenaars tezamen, ook daaraan betekenis kan toekomen bij de beoordeling van de toewijsbaarheid van het verzoek tot opheffing van de vereffening.
Voorts geldt ook ten aanzien van het opmaken van een boedelbeschrijving dat de kantonrechter kan bepalen dat de vereffenaars dat niet gezamenlijk hoeven te doen.
In dit geval heeft de zus bij haar verzoek tot opheffing van de vereffening een door haar opgestelde boedelbeschrijving overgelegd en deze met stukken onderbouwd.
Het hof heeft, evenals de kantonrechter, de bezwaren van de broer tegen deze boedelbeschrijving beoordeeld.
Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de broer de juistheid van de boedelbeschrijving aan de hand van de door de zus overgelegde stukken heeft kunnen controleren.
Het hof is tot de conclusie gekomen dat de zus genoegzaam heeft onderbouwd dat alle schulden van de nalatenschap zijn voldaan en dat ten tijde van de indiening van het verzoek een gering bedrag aan baten van de nalatenschap is overgebleven.
Nu, zoals het hof heeft overwogen, de vereffening in het geval van beneficiaire aanvaarding door een of meer van de erfgenamen strekt tot bescherming van de schuldeisers van de nalatenschap, was het verzoek tot opheffing van de vereffening daarmee toewijsbaar.
Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.
Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.
Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.