Van onze advocaat aandeelhouder. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 12 juli 2017 uitspraak gedaan over wanbeleid in een onderneming. Was de relatie met de aandeelhouders verstoord? Was er sprake van een impasse?

De advocaat van B heeft aan haar verzoek tot vaststelling van wanbeleid van de onderneming A en van verantwoordelijkheid van de bestuurder E daarvoor, in de kern ten grondslag gelegd dat de relatie tussen de aandeelhouders en de bestuurders volledig is verstoord, dat er tussen hen geen vorm van communicatie mogelijk is en dat de situatie ten gevolge van een impasse in zowel het bestuur als de algemene vergadering volstrekt onwerkbaar is. Aan haar verzoek tot het treffen van voorzieningen heeft zij ten grondslag gelegd dat de controverse tussen E en D zich heeft verdiept en is vergroot doordat E geen constructieve bijdrage heeft geleverd aan het onderhandelingsproces om tot een oplossing te komen.

Wanbeleid in de onderneming : verstoorde relatie met aandeelhouders. Impasse?

De Ondernemingskamer constateert dat zich in de periode vanaf 1 januari 2012 tot 3 december 2013 wanbeleid van A heeft voorgedaan. Voor dat oordeel is het volgende redengevend. Uit het verslag en de overige stukken in het dossier blijkt dat sinds lange tijd de relatie tussen E en D wordt beheerst door onoverbrugbare conflicten. De onderzoeker heeft dat aldus verwoord dat E en D als kemphanen tegenover elkaar staan.

Een poging om hieraan door een ontvlechting van hun belangen een einde te maken door middel van de Novemberovereenkomst is mislukt. Die overeenkomst heeft aanleiding gegeven tot procedures en daarmee gepaard gaande hoge advies- en proceskosten ten laste van de vennootschap die de onderneming nauwelijks kon dragen, en tot een verdere escalatie van het conflict. De onderzoeker zegt hierover in hoofdstuk 8 van het verslag dat het door beide broers opgebouwd vermogen verdampt door juridische procedures, zonder dat een oplossing dichterbij is gekomen. De situatie was in de onderzoeksperiode in feite onwerkbaar en heeft geleid tot een complete impasse in zowel het bestuur als in de algemene vergadering. Ook derden zijn bij de verstoorde relatie tussen E en D betrokken geraakt.

In aansluiting op de bevindingen van O heeft de onderzoeker geconcludeerd dat de financiële positie van de onderneming in de onderzoeksperiode uiterst penibel was, dat de boekhouding maar ten dele bruikbaar was, dat de jaarrekening 2012 niet was vastgesteld en dat belangrijke overeenkomsten (zoals ten aanzien van rekening-courantposities, pachtovereenkomsten, directiereglement) ontbraken. Deze feiten en omstandigheden zijn door geen der partijen (voldoende) betwist. In dat verband wijst de Ondernemingskamer op de e-mail van 30 september 2014 waarin O heeft geschreven dat hij bij zijn aantreden de onderneming aantrof zoals het management dat al tientallen jaren bestuurd heeft, te weten: een incomplete administratie, geen zakelijke overeenkomsten, geen prognoses en geen eenduidige informatie. De conclusies van de onderzoeker sluiten hierop aan: het ontbreken van een goede administratie alsmede het ontbreken van voor de onderneming van belang zijnde schriftelijke overeenkomsten, gekoppeld aan het feit dat beide broers alle energie hebben aangewend voor het uitvechten van hun conflicten ten gevolge waarvan de onderneming aan de rand van de afgrond is komen te staan, dragen bij aan het oordeel dat zich wanbeleid heeft voorgedaan.

Het verzoek van de advocaat van B vast te stellen dat E voor dit wanbeleid als enige verantwoordelijk is, acht de Ondernemingskamer niet toewijsbaar. Het bestuur van A, te weten E en D, draagt gezamenlijk verantwoordelijkheid voor de situatie in de onderzoeksperiode zoals hierboven omschreven. Er zijn onvoldoende feiten of omstandigheden gebleken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat E als enige verantwoordelijk moet worden geacht.

Ten aanzien van het verzoek tot het treffen van (onmiddellijke) voorzieningen overweegt de Ondernemingskamer het volgende. De Ondernemingskamer is van oordeel dat de rust in de onderneming die de afgelopen jaren door O en D is gerealiseerd, dient te worden gehandhaafd.

De advocaat heeft namens O in dat verband naar voren gebracht dat het uitgesloten moet worden geacht dat E en D tot enige vorm van samenwerking in staat zijn, dat gezien de staat waarin de onderneming zich thans bevindt de functie van een door de Ondernemingskamer benoemde tijdelijk bestuurder overbodig is geworden, dat D de afgelopen jaren de taak van bestuurder heeft vervuld, dat de organisatie van de onderneming op orde is, dat de uitgezette lijn in de bedrijfsvoering moet worden gecontinueerd en dat Rabobank vertrouwen heeft in D als bestuurder. Een en ander is niet serieus betwist.

Onmiddellijke voorzieningen bij wanbeleid van het bestuur van de onderneming

Op grond daarvan acht de Ondernemingskamer het in het belang van de vennootschap noodzakelijk E te ontslaan als bestuurder. De Ondernemingskamer neemt daarbij ook in aanmerking dat E zonder enig overleg met D een tekort in de cash flow van de onderneming heeft laten ontstaan door in december 2013 en maart 2014, toen de onderneming er financieel penibel voorstond – tot een bedrag van € 150.000 aan de onderneming te onttrekken. Voorkomen dient te worden dat E en C bij de besluitvorming in de onderneming betrokken blijven.

Voor zover nodig zal de Ondernemingskamer op de voet van artikel 2:357 lid 2 BW bepalen dat C (in ieder geval) vanaf heden geen aanspraak heeft op een managementvergoeding.

Daarnaast zullen de door C gehouden aandelen in A worden overgedragen aan een door de Ondernemingskamer te benoemen beheerder vooralsnog voor een periode van drie jaar, waardoor de besluitvorming in de algemene vergadering voortvarend ter hand kan worden genomen. De Ondernemingskamer merkt daarbij op dat indien (als uitvloeisel van de tussen partijen aanhangige geschillenregelingsprocedure of van een minnelijke regeling) C de door haar gehouden aandelen in A overdraagt aan B, de meest gerede partij kan verzoeken de geldingsduur van deze voorziening te verkorten.

Voorts acht de Ondernemingskamer het noodzakelijk dat er, mede met het oog op de belangen van C als aandeelhouder, toezicht wordt gehouden op D als bestuurder. Gelet op de jarenlange betrokkenheid van O als bestuurder van A bij de onderneming en het feit dat hij zich bereid heeft verklaard die rol op zich te nemen, zal de Ondernemingskamer, in afwijking van de statuten, O als commissaris benoemen, eveneens vooralsnog voor een periode van drie jaar. De door C gestelde bezwaren tegen O kunnen niet tot een ander oordeel leiden.

De Ondernemingskamer zal de bij beschikking van 4 april 2014 getroffen onmiddellijke voorziening tot benoeming van een tijdelijk bestuurder en tot overdracht ten titel van beheer van aandelen aan de tijdelijk bestuurder opheffen en O ontheffen uit die functie. De schorsing van E als bestuurder wordt omgezet in ontslag.

Voor het treffen van andere voorzieningen dan de hiervoor genoemde ziet de Ondernemingskamer geen aanleiding.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u vragen over de procedure bij de Ondernemingskamer, over wanbeleid in een onderneming, over de relatie tussen het bestuur van een onderneming en zijn aandeelhouders of over de geschillenregeling, belt u dan gerust onze advocaat aandeelhouder op 020-3980150.