Van onze advocaat erfrecht. Erflaatster is in 2010 overleden. Appellante in de onderhavige zaak is krachtens het testament van erflaatster tot enig erfgenaam in de nalatenschap van erflaatster benoemd. Geïntimeerden zijn door hun moeder onterfd en hebben een beroep gedaan op hun legitieme portie. Tussen partijen is in het geschil welke waarde van de woning (van de nalatenschap) in aanmerking moet worden genomen bij de berekening van de legitieme portie. Uitgangspunt in de wet is de waarde in het economisch verkeer op datum overlijden, artikel 4:6 BW.

De rechtbank heeft bepaald dat voor de berekening van de waarde van de legitieme portie de WOZ-waarde van de woning geldt, te weten € 204.000 ,-. Appellante stelt echter dat moet worden uitgegaan van de verkoopopbrengst van de woning, namelijk € 168.000,-. De aanzienlijk lagere verkoopopbrengst was volgens appellante een gevolg van factoren waar zij geen invloed op kon uitoefenen (namelijk de slechte woningmarkt). Geïntimeerden hebben deze stelling weersproken. Zij verwijzen naar correspondentie tussen hen en appellante, waarin zij stellen dat partijen overeenstemming hebben bereikt omtrent de wijze van waardering van de woning in het kader van het vaststellen van de legitimaire massa.

Geïntimeerden stellen dat moet worden uitgegaan van de economische waarde van de woning ten tijde van het overlijden van erflaatster. De waarde van de woning bedroeg in 2010 € 204.000,-. Latere waardeontwikkelingen zouden volgens geïntimeerden niet meer relevant zijn, zodat de door appellante gestelde onzekere factoren er niet toe doen.

Op 7 april 2015 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in de onderhavige zaak. Het Hof stelt voorop dat de waarde van de legitieme portie krachtens art. 4:65 BW bepaald wordt. Om de waarde van de goederen der nalatenschap te bepalen, dient conform art. 4:6 BW uitgegaan te worden van de waarde op het tijdstip onmiddellijk na het overlijden van erflaatster. Hoewel van deze regel op grond van redelijkheid en billijkheid kan worden afgeweken, onder zeer bijzondere omstandigheden, komt het Hof aan de beoordeling daarvan niet toe.

Het Hof stelt dat uit de overgelegde correspondentie blijkt dat tussen partijen overeenstemming is bereikt over een in het kader van de vaststelling van de legitimaire massa te hanteren waarde van de woning van erflaatster van € 204.000,-.  De juridisch adviseur van appellante heeft aan de kandidaat-notaris die geïntimeerden hadden ingeschakeld het volgende gemaild: “naar de mening van cliënte dient de waarde van de woning te worden vastgesteld op het tijdstip van overlijden van de erflaatster; gemakshalve gaat cliënte uit van de WOZ waarde 2010, te weten € 204.000,00.” Hierop heeft de kandidaat-notaris gereageerd: “verder zal in het vervolg ervan uit worden gegaan dat de woning van erflaatster een economische waarde vertegenwoordigt van € 204.000,00.” In de uitgebreide correspondentie die daarop volgde tussen de juridisch adviseur en de kandidaat-notaris omtrent de verdere afhandeling van de nalatenschap van erflaatster is appellante niet meer op deze waarde terug gekomen. Het Hof is er dan ook van overtuigd dat geïntimeerden er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat er overeenstemming over de waarde van de woning was bereikt. Bel onze advocaat erfrecht als u vragen heeft over de legitieme.