Van onze advocaat contractenrecht. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op16 mei 2017 uitspraak gedaan over de vrije advocaatkeuze in een rechtsbijstandverzekering
In deze zaak gaat het, kort samengevat, om het volgende. De advocaat van geïntimeerde stelt dat geïntimeerde recht heeft op vergoeding van de gemaakte advocaatkosten. De advocaat van geïntimeerde baseert zich daarbij op de rechtsbijstandverzekering en de daaraan inherente vrije advocatenkeuze, zoals die volgens hem voortvloeit uit de jurisprudentie van het HvJ EU.
De advocaat van N heeft zich tegen de vordering van geïntimeerde verweerd, onder meer met het argument dat de juridische dienstverlening die onderdeel van het lidmaatschap uitmaakt geen rechtsbijstandverzekering in de zin van de Wft of de Richtlijn 87/344/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering (hierna: de Richtlijn) vormt. Voorts heeft zij er op gewezen dat het Juridisch reglement duidelijk regelt dat leden die een eigen advocaat hebben ingeschakeld, zoals geïntimeerde heeft gedaan, geen aanspraak op enigerlei vergoeding van de daarvoor gemaakte kosten kunnen maken.
De kantonrechter heeft de vordering van geïntimeerde toegewezen en daarbij geoordeeld dat nu N heeft ingestemd met de inschakeling van een advocaat door geïntimeerde, zij zich niet kan beroepen op haar Juridisch reglement, voor zover dat inschakeling van een advocaat naar keuze uitsluit. De kantonrechter heeft in dat kader verwezen naar HR 21 februari 2014, HR:2014:396, dat is gewezen nadat de Hoge Raad vragen van uitleg heeft gesteld aan het HvJ EU over de bepalingen van de Richtlijn. Tegen dit vonnis is geïntimeerde met vier grieven in beroep gekomen.
Met de grief stelt de advocaat van N het volgende aan de orde. Ten onrechte heeft de kantonrechter in deze zaak toepassing gegeven aan het genoemde arrest van de Hoge Raad uit 2014 en daarmee rechtstreeks toepassing gegeven aan artikel 4 van de Richtlijn. Dat laatste is niet mogelijk nu een richtlijn geen rechtstreekse, horizontale werking heeft. Het oordeel van de kantonrechter kan evenmin worden gebaseerd op de bepaling van nationaal recht waarmee de bepalingen uit de Richtlijn in Nederlands recht zijn omgezet, nu de juridische dienstverlening van N geen rechtsbijstandsverzekering in de zin van artikel 4:67 Wft is en N geen rechtsbijstandsverzekeraar in de zin van artikel 1:1 Wft is, aldus de advocaat van N, nu zij niet bedrijfsmatig als verzekeraar handelt, noch een schadeverzekeringsbedrijf exploiteert.
De advocaat van geïntimeerde heeft zich tegen de grief verweerd, onder meer door te verwijzen naar recente jurisprudentie van het HvJ EU, waaruit blijkt dat de reikwijdte van de Richtlijn een ruime is, die niet met een beroep op de consequenties daarvan tot een restrictieve uitleg mag leiden. Hieruit volgt volgens de advocaat van geïntimeerde dat hem ten onrechte door N zijn recht op een vrije advocaatkeuze is onthouden.
Vrije advocaatkeuze en rechtsbijstandverzekering
Het hof stelt bij zijn beoordeling het volgende voorop.
Artikel 2 van de Richtlijn kwalificeert een rechtsbijstandsverzekering als:
Deze verzekering bestaat erin dat tegen betaling van een premie de verbintenis wordt aangegaan om de kosten van gerechtelijke procedures te dragen en andere diensten te verlenen die voortvloeien uit de door de verzekering geboden dekking.
Artikel 4 lid 1 van de Richtlijn bepaalt:
In elke overeenkomst inzake rechtsbijstandverzekering moet uitdrukkelijk worden bepaald dat indien een advocaat of andere persoon die volgens het nationaal recht gekwalificeerd is, wordt gevraagd de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen, de verzekerde vrij is om deze advocaat of andere persoon te kiezen.
Het HvJ EU heeft in zijn arresten geoordeeld dat de Richtlijn een ruim werkingsbereik heeft en de in de Richtlijn gewaarborgde vrije advocaatkeuze niet restrictief mag worden uitgelegd.
De bepalingen van de Richtlijn zijn omgezet in bepalingen van Nederlands recht en neergelegd in de Wft. Artikel 4:67 lid 1 Wft bepaalt:
Een rechtsbijstandsverzekeraar draagt er zorg voor dat in de overeenkomst inzake de rechtsbijstands-dekking uitdrukkelijk wordt bepaald dat het de verzekerde vrij staat een advocaat of een andere rechtens bevoegde deskundige te kiezen om zijn belangen in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen, of indien zich een belangenconflict voordoet.
De Hoge Raad (HR:2012:BW7507 en HR:2014:396) heeft de artikelen van de Wft die de omzetting naar nationaal recht vormen van de bepalingen van de Richtlijn conform die Richtlijn en de daaraan gegeven uitleg door het HvJ EU geïnterpreteerd.
Voor zover de kantonrechter wordt verweten dat hij door het toepassing te geven aan het arrest van de Hoge Raad uit 2014 rechtstreekse, horizontale werking heeft verleend aan de bepalingen van de Richtlijn, faalt deze grief. Zowel de Hoge Raad als de kantonrechter hebben de bepalingen van de Wft geïnterpreteerd conform de bepalingen van de Richtlijn waarvan zij de omzetting naar nationaal recht vormen en daarbij toepassing gegeven aan de verplichting tot richtlijnconforme interpretatie die in een geval als deze op de nationale rechter rust.
Het geschil tussen partijen ziet naar de kern genomen op de vraag of N hier als rechtsbijstandsverzekeraar in de zin van de Wft en het recht op juridische bijstand als lid van N als rechtsbijstandsverzekering in de zin van artikel 4:67 Wft moet worden gezien, zulks in het licht van de bepalingen van de Richtlijn. Het hof beantwoordt die vragen bevestigend. Daarbij neemt het hof volgende, mede in onderlinge samenhang beschouwd, in ogenschouw:
het HvJ EU staat een ruim werkingsbereik van de Richtlijn voor, de bedoeling van de Richtlijn, binnen de context, is dat deze tot doel heeft de belangen van een verzekerde ruime bescherming te bieden en een schadeverzekeringsbedrijf in de zin van artikel 1:1 Wft is ook aan de orde als maar een deel van de activiteiten als zodanig is aan te merken.
Dit betekent dat het lidmaatschap van geïntimeerde N naar het oordeel van het hof mede een rechtsbijstandsverzekering in de zin van Wft, voor zover nodig met toepassing van interpretatie conform de bepalingen van de Richtlijn, omvat, die op grond van het bepaalde in artikel 4:67 Wft vrije advocaatkeuze voor geïntimeerde inhoudt.
Het door N gedane beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid maakt dat niet anders, nu de door haar in dat kader ingeroepen financiële consequenties die voor haar uit een vrije advocaatkeuze zouden kunnen voortvloeien, reeds door het HvJ EU en de Hoge Raad in de hierboven genoemde jurisprudentie zijn meegewogen en die onvoldoende zijn bevonden om af te doen aan de kernverplichting van artikel 4 van de Richtlijn, dat vrije advocaatkeuze garandeert.
Voor zover in de grieven van N nog moet worden gelezen dat zij meent dat geïntimeerde geen vrije advocaatkeuze mocht verwachten omdat het arrest van de Hoge Raad waarop de kantonrechter zich beroept uit 2014 stamt, terwijl de in deze procedure gevorderde kosten in 2012 zijn gemaakt, faalt deze stelling. De Hoge Raad baseert zich in zijn arrest op jurisprudentie van het HvJ EU in het kader van de uitleg van de Richtlijn, waaraan hij ook is gebonden. Bovendien geldt de uitleg van de Richtlijn door het HvJ EU voor de periode van inwerkingtreding daarvan, ook al is die uitleg van later datum.
Heeft u vragen over de vrije keuze van een advocaat, de rechtsbijstandsverzekering of over rechtsbijstand in het algemeen, belt u dan gerust onze advocaat contractenrecht op 020-3980150.