Van onze advocaat erfrecht. De Rechtbank Midden-Nederland heeft op 6 september 2017 uitspraak gedaan over een vordering tot verdeling van nalatenschap in reconventie. Noodzaak van het betrekken van alle deelgenoten in de nalatenschap. Wettelijke vereffening.

Voor een vordering van gedaagde strekkende tot verdeling van de nalatenschap is het rechtens noodzakelijk dat alle deelgenoten in die gemeenschap partij zijn in die procedure (Hoge Raad, 10 maart 2017 HR: 2017:411).

Voor een vordering in reconventie tot verdeling is dus vereist dat deze niet alleen is gericht tegen de eisers in conventie maar ook tegen hun medegedaagden in conventie. Om ook deze laatstbedoelde deelgenoten ook in het geding in reconventie te betrekken, had het op de weg van gedaagde gelegen om gedaagde sub 2 c.s. op de voet van artikel 118 Rv als derden in het geding in reconventie op te roepen.

Ontvankelijkheid en de wettelijke vereffening

Gedaagde c.s. hebben als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat eiseres c.s. niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden in hun vorderingen. Zij wijzen erop dat de nalatenschap door enkele erfgenamen beneficiair is aanvaard, zodat de nalatenschap volgens de regels van de wettelijke vereffening dient te worden afgewikkeld.

De vereffening dient aan te vangen met een boedelbeschrijving. Op dit moment ontbreekt volgens gedaagde c.s. een volledige boedelbeschrijving. De vereffening is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de erfgenamen die eerst dient te worden voltooid voordat de door eiseres c.s. gevorderde verdeling aan de orde kan komen, aldus gedaagde c.s. Tijdens de comparitie is namens gedaagde c.s. het subsidiaire standpunt ingenomen dat deze procedure dient te worden aangehouden in afwachting van de vereffening.

De rechtbank overweegt als volgt.

Volgens het arrest van 19 mei 2017 van de Hoge Raad (HR:2017:939) – waar eiseres c.s. ook naar hebben verwezen in hun laatste akte – geldt het volgende beoordelingskader.

“Artikel 4:202 lid 1, aanhef en onder a, BW bepaalt dat een nalatenschap moet worden vereffend volgens de voorschriften van afdeling 4.6.3 BW wanneer zij door een of meer erfgenamen onder voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard, tenzij er een tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur is en deze kan aantonen dat de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden der nalatenschap te voldoen. Volgens artikel 4:195 lid 1 BW zijn alle erfgenamen vereffenaar als een nalatenschap door een of meer erfgenamen beneficiair is aanvaard. Is een nalatenschap door een van de erfgenamen beneficiair aanvaard, dan rust dus op alle erfgenamen van die nalatenschap de verplichting tot vereffening en zijn zij allen vereffenaar.

De vereffenaar heeft tot taak de schulden van de nalatenschap te voldoen (HR 17 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3643, NJ 2013/488). De verplichting tot vereffening van de nalatenschap in geval van beneficiaire aanvaarding door een of meer erfgenamen, strekt tot bescherming van de schuldeisers van de nalatenschap (MvA I, Parl. Gesch. Boek 4, p. 945). Daarbij is van belang dat schuldeisers van de nalatenschap hun vorderingen in geval van beneficiaire aanvaarding in beginsel slechts op de goederen der nalatenschap kunnen verhalen (art. 4:184 lid 1 BW), tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden waarin verhaal op het vermogen van een erfgenaam mogelijk is (bijv. art. 4:184 leden 2 en 3 BW, en art. 4:220 lid 2 BW).

Uitgangspunt is dat de erfgenamen de vereffening van een beneficiair aanvaarde nalatenschap behoren te voltooien alvorens de nalatenschap te verdelen (MvA II, Parl. Gesch. Boek 4, p. 979), teneinde te waarborgen dat de vorderingen van de schuldeisers van de nalatenschap zoveel mogelijk daadwerkelijk uit de nalatenschap worden voldaan.

In het licht van het voorgaande rust op de erfgenaam die verdeling vordert van een nalatenschap die door een of meer erfgenamen beneficiair is aanvaard, in beginsel de plicht om feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan volgen dat de schulden van de nalatenschap zijn voldaan.

De rechter kan een partij die niet voldoet aan die stelplicht bevelen haar stellingen zodanig toe te lichten dat de rechter in het verdelingsgeschil kan beoordelen of de vereffening is voltooid (art. 22 Rv). Is de vereffening naar het oordeel van de rechter niet voltooid of is over de voltooiing onvoldoende uitsluitsel verkregen, dan dient de rechter in overleg met partijen te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om desondanks op de grondslag van de vordering en het verweer te beslissen op een wijze die ook voldoende rekening houdt met de belangen van schuldeisers van de nalatenschap. Daarbij kan worden gedacht aan het aanhouden van de zaak totdat alsnog vereffening heeft plaatsgevonden, aan een verdeling onder voorwaarden die de positie van schuldeisers waarborgt, of aan een gedeeltelijke verdeling die de rechten van schuldeisers van de nalatenschap onverlet laat. Voor zover deelgenoten in de nalatenschap schuldeisers van de nalatenschap zijn, bestaat eventueel de mogelijkheid dat hun aanspraken worden betrokken in de verdeling”.

Geen van partijen heeft concreet gesteld dat tot de nalatenschap nog niet voldane schulden behoren. Evenmin is aannemelijk dat zich nu – meer dan tien jaar na het openvallen van de nalatenschap – alsnog schuldeisers van de nalatenschap zullen melden.

Bovendien zullen (zoals ook namens eiseres c.s. is betoogd) de gezamenlijke erfgenamen zich in dat geval op verjaring kunnen beroepen. Nu de vereffening het belang van de schuldeisers van de nalatenschap dient en deze schuldeisers ontbreken, bestaat geen grond om eiseres c.s. in hun vordering tot verdeling niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de procedure aan te houden ten behoeve van de vereffening.

Tot de nalatenschap behoren wel (zoals ook uit de eerdere uitspraken van rechtbank en hof blijkt) een aantal vorderingen. Dit betreffen echter alle vorderingen op erfgenamen/ deelgenoten waarvoor geldt dat deze op de voet van artikel 4:228 lid 1 BW / 3:184 lid 1 BW bij de verdeling in aanmerking genomen dienen te worden, waarbij de schuld van de deelgenoot wordt toegerekend op diens aandeel (HR 8 september 2000, ECLI:NL:HR:2000: AA7043, NJ 2000, 604).

Hierbij verdient wel opmerking dat voor één van deze vorderingen van de nalatenschap geldt dat naast gedaagde ook haar echtgenoot debiteur is van de betreffende vordering. Ook dit is echter geen reden om niet tot verdeling over te gaan. Voor zover de nalatenschap een vordering heeft op gedaagde zal deze vordering in de verdeling worden betrokken.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag over de vereffening en verdeling van een erfenis, over zuivere of beneficiaire aanvaarding van een erfenis, of over het opmaken van een boedelbeschrijving, belt u dan gerust met onze advocaat erfrecht op 020-3980150.