Van onze advocaat aandeelhouder. De Rechtbank Overijssel heeft op 27 september 2017 uitspraak gedaan over een vordering tot uittreding en de gedwongen overname van aandelen van een minderheidsaandeelhouder.
Artikel 2:343 BW. Door samenstel van factoren is eiser als minderheidsaandeelhouder in zijn belang geschaad door de gedragingen van gedaagde als meerderheidsaandeelhouder. Eiser is als minderheidsaandeelhouder in een onderneming met slechts twee aandeelhouders, waarbij de andere aandeelhouder de bestuurder is en waarin hij niet meer werkzaam is, terwijl de andere aandeelhouder door zijn positie de facto eigenmachtig kan beslissen, in een benarde positie als aandeelhouder komen te verkeren. De uitweg die artikel 2:343 BW onder omstandigheden alsdan aan eiser biedt is, naar de rechtbank oordeelt, op juiste wijze door hem gezocht. Gedaagde is dan ook gehouden om het aandelenpakket van eiser over te nemen.
Eiser is op 18 september 2000 als adviseur in loondienst getreden bij A BV, een onderneming die adviseert en bemiddelt in hypotheken, kredieten en verzekeringen. De onderneming werd in 1996 opgericht door gedaagde. Indirect via zijn persoonlijke holding was hij directeur en enig aandeelhouder van A.
Blijkens notariële akte van 27 januari 2005 heeft eiser voor een koopsom van € 73.500,- van gedaagde gekocht een belang van 30% van de aandelen in A BV. Na deze transactie behield gedaagde derhalve een 70% belang, terwijl zij tevens enig directeur van de vennootschap bleef.
Voornoemde aandelenverhouding en het enig directeurschap van gedaagde heeft sedertdien ongewijzigd voortgeduurd. Eiser stelt dat hij reeds vanaf de aankoop van zijn belang, mede op advies van de accountant van de vennootschap, telkens heeft aangegeven dat hij zijn aandelenbezit zo spoedig mogelijk wilde uitbreiden naar een 50% belang. Gedaagde heeft daar nooit aan willen meewerken. Aldus bleef eiser jaar in jaar uit een minderheidsaandeelhouder zonder feitelijke zeggenschap. Naar eiser stelt, is aan hem, behoudens eenmalig in 2011 en 2012, nooit dividend uitgekeerd. Een verzoek van eiser om, ter compensatie daarvan, aan hem een hoger salaris als werknemer toe te kennen of een door hem voorgestelde auto van de zaak ter beschikking te stellen, is door gedaagde afgewezen. Uiteindelijk heeft deze gang van zaken, naar eiser stelt, tot een vertrouwensbreuk geleid. Naar de mening van eiser heeft hij wel een grote bijdrage geleverd aan het uitbouwen van de onderneming zonder dat daar op basis van zijn aandelenbezit een adequate vergoeding tegenover heeft gestaan. Dit heeft ertoe geleid dat partijen medio 2016 in overleg hebben besloten tot beëindiging van het dienstverband van eiser. Aan eiser is daarbij een transitievergoeding toegekend. Tevoren, bij brief van 11 juli 2016, heeft eiser zijn aandelen aan gedaagde te koop aangeboden. Daarover is geen overeenstemming bereikt.
De advocaat van eiser vordert thans in deze procedure dat gedaagde op de voet van het bepaalde in artikel 2: 343 BW wordt veroordeeld tot overname van de aandelen die eiser in A BV houdt tegen betaling van de koopprijs als door bij het vonnis te benoemen deskundige(n) te bepalen, dit alles vermeerderd met rente en kosten en op straffe van een dwangsom. Eiser stelt daartoe dat hij door de gedragingen van gedaagde in zijn belangen is geschaad. Gedaagde heeft immers, tegenover de ontvangst van de koopsom voor de aandelen, geen enkele financieel relevante stap in de richting van eiser gezet. Eiser heeft dusdoende op geen enkele wijze zijn investering in de onderneming terug kunnen verdienen. Uiteindelijk heeft dit geleid tot een beëindiging van het dienstverband, waardoor eiser ook geen betrokkenheid meer bij de gang van zaken binnen de onderneming heeft.
De advocaat van gedaagde betwist dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 2:343 BW. eiser is niet in zijn belangen geschaad door gedragingen van gedaagde. Nooit zijn door haar toezeggingen gedaan aan eiser dat hij op enig moment een 50% belang zou kunnen verwerven. Reeds op het moment dat eiser mede aandeelhouder werd, is er op zodanige wijze ruimte voor aankoop gecreëerd dat een schuld in rekening courant ontstond van gedaagde aan A BV. Behoudens in 2011 en 2012 zijn er onvoldoende liquiditeiten geweest om enig dividend uit te keren. Eiser is als aandeelhouder telkens op de aandeelhoudersvergaderingen aanwezig geweest en in zoverre betrokken bij het beleid van de onderneming. Zoals ook blijkt uit de telkens door eiser ondertekende notulen van de vergaderingen, heeft hij steeds ingestemd met de winstbestemming van de vennootschap dan wel met de vaststelling dat geen dividend kon worden uitgekeerd. Nooit is gebleken dat eiser niet tevreden was met zijn salaris of dat dit salaris niet marktconform zou zijn. Gedaagde heeft niet aangedrongen op een beëindiging van het dienstverband. Eiser zelf deelde in dat kader mede dat hij een eigen onderneming buiten A BV wilde gaan starten.
Geen van de door eiser opgevoerde bemerkingen kunnen worden getypeerd als gedragingen van gedaagde in de zin van het bepaalde in artikel 2: 343 BW. De vordering tot uittreding van eiser vindt dan ook geen wettelijke steun en is daarom niet voor toewijzing vatbaar.
Vordering tot uittreding. Gedwongen overname van aandelen van minderheidsaandeelhouder.
Op grond van artikel 2: 343 lid 1 BW is geldend recht dat een aandeelhouder in een besloten vennootschap overname van door hem gehouden aandelen kan vorderen van onder meer zijn mede aandeelhouder indien hij door gedragingen van zijn mede aandeelhouder zodanig in zijn rechten of belangen wordt geschaad dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd. Voor de beoordeling van zodanige vordering moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval. Het artikel stelt niet de voorwaarde dat sprake moet zijn van verwijtbare gedragingen van de medeaandeelhouder.
Beoordeeld moet derhalve worden of de positie waarin eiser is geraakt (mede) kan worden toegeschreven aan gedragingen van gedaagde en zo ja, of eiser door die gedragingen zodanig in zijn belangen is geschaad dat voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd. De rechtbank beantwoordt die vraagstelling aan de hand van de navolgende feitelijke gegevens zoals die door partijen zijn aangedragen.
In hoofdlijnen voert eiser drie gedragingen van gedaagde aan die zijn onderhavige vordering moeten dragen. Gedaagde heeft consequent geweigerd om mee te werken aan het creëren van een 50% belang van eiser. Gedaagde heeft als meerderheidsaandeelhouder tegengehouden dat aan eiser dividend werd uitgekeerd, mede omdat vanaf januari 2005 alleen maar sprake is van een oplopende schuld in rekening-courant van gedaagde aan A BV en de vennootschap mede daardoor over onvoldoende liquiditeiten beschikt. Gedaagde heeft ook een andere vorm van financiële genoegdoening van eiser door bijvoorbeeld aanpassing van salaris of het ter beschikking stellen van een auto van de zaak geweigerd.
Hiervoor is al overwogen dat bij het beoordelen van de vorderingen van eiser acht moet worden geslagen op alle omstandigheden van het geval. In dat kader acht de rechtbank het navolgende van belang. Eiser en gedaagde zijn familie van elkaar. A BV is een qua personeelsomvang relatief kleine onderneming. Nadat eiser was ingetreden als aandeelhouder, ontstond derhalve een quasi – partnerschap tussen de beide heren die immers samen als enige aandeelhouders op en buiten de aandeelhoudersvergadering het beleid van de onderneming bespraken. Niettemin ontstond geen feitelijke en geen formele gelijkwaardigheid tussen de aandeelhouders. Eiser werd geen mede–bestuurder en gedaagde behield de absolute zeggenschap. Vanzelfsprekend kende eiser ten tijde van de aankoop van zijn aandelenpakket die feitelijke en formele situatie, maar eiser mocht wel de gerechtvaardigde verwachting hebben dat tegenover zijn investering van € 73.500,- die aan gedaagde ten goede kwam enig rendement zou staan.
Door gedaagde is niet betwist dat dit rendement, op een eenmalige dividendbetaling na, niet is gekomen. Kennelijk heeft A BV al vele jaren onvoldoende liquiditeiten om dividend uit te keren. Door gedaagde is niet betwist dat zij al vanaf 2005 een schuld in rekening-courant heeft bij A BV die in de loop der jaren zelfs fors is toegenomen. Op de schuld in rekening-courant is in al die jaren niet afgelost door gedaagde. Niet valt uit te sluiten dat dit op negatieve wijze de mogelijkheden voor het uitkeren van dividend aan eiser heeft beïnvloed. En hoewel discussie over salaris of een auto van de zaak vanzelfsprekend niet in directe relatie staan tot het zijn van aandeelhouder, acht de rechtbank niet onaannemelijk dat de verhoudingen tussen partijen in ieder geval nadelig zijn beïnvloed, doordat gedaagde daarover geen overeenstemming met eiser tot stand heeft willen brengen. Juist binnen een quasi – partnerschap als de onderhavige, waarin de minderheidsaandeelhouder jaar in jaar uit noch direct (dividend, toename participatie) noch indirect (betere arbeidsvoorwaarden) enig rendement voor zijn investering in de onderneming ontvangt, mag van de meerderheidsaandeelhouder worden verwacht dat hij zich mede bekommert om de belangen van de minderheidsaandeelhouder. De rechtbank kan uit de aan haar door beide partijen gepresenteerde feiten niet afleiden dat gedaagde zich als meerderheidsaandeelhouder als zodanig heeft gedragen.
Door bovengenoemd samenstel van factoren oordeelt de rechtbank dat eiser in zijn belang is geschaad door de gedragingen van gedaagde als meerderheidsaandeelhouder. Eiser is als minderheidsaandeelhouder in een onderneming met slechts twee aandeelhouders, waarbij de andere aandeelhouder de bestuurder is en waarin hij niet meer werkzaam is, terwijl de andere aandeelhouder door zijn positie de facto eigenmachtig kan beslissen, in een benarde positie als aandeelhouder komen te verkeren. De uitweg die artikel 2: 343 BW onder omstandigheden alsdan aan eiser biedt is, naar de rechtbank oordeelt, op juiste wijze door hem gezocht. Gedaagde is dan ook gehouden om het aandelenpakket van eiser in A BV over te nemen.
Conform het bepaalde in artikel 2: 343 lid 2 juncto artikel 2: 339 lid 1 is de rechtbank thans van plan om één deskundige te benoemen die schriftelijk over de prijs van de aandelen moet rapporteren.
Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.
Heeft u een vraag over de uitkoop of uitstoot van een aandeelhouder, over de geschillenregeling, over de prijsbepaling van aandelen bij gedwongen overname of over de belangen van een minderheidsaandeelhouder in een onderneming, belt u dan gerust onze advocaat aandeelhouder op 020-3980150.