De Rechtbank Limburg heeft op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in kort geding over een vordering tot opheffing van conservatoir beslag wegens summierlijke ondeugdelijkheid van het beslag.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
Vordering in kort geding tot opheffing van conservatoir beslag wegens summierlijke ondeugdelijkheid van het beslag. Maatstaf. Toetsing. Waarheidsplicht.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt.
Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481).
Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd.
Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
De vraag of het leggen van een conservatoir beslag als misbruik van recht en daarom als onrechtmatig moet worden aangemerkt, dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op (een van) die goederen in zijn belangen wordt getroffen.
Volgens eisers heeft L bij het verzoek tot beslagverlof niet alle voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid ter kennis gebracht van de beslagverlofrechter.
Zo zouden een aantal weren en ontlastende verklaringen niet zijn meegenomen in het verzoekschrift.
Uit artikel 21 Rv vloeit voor partijen de verplichting voort de voor de beslissing van belang zijnde feiten en omstandigheden volledig en naar waarheid aan te voeren.
Indien een der partijen aan deze verplichting niet voldoet, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
De nauwgezette naleving van de in artikel 21 Rv neergelegde verplichting klemt te meer bij een beslagrekest, omdat toewijzing van een dergelijk verzoek tot ingrijpende gevolgen voor de wederpartij kan leiden en de voorzieningenrechter na slechts summier onderzoek en in beginsel ex parte, dus zonder het horen van de wederpartij, op het verzoekschrift beslist.
Misleiding door onvoldoende toelichting in het beslagrekest kan de voorzieningenrechter reden geven om een beslagverlof te weigeren of om een latere vordering tot opheffing van het beslag reeds om die reden toe te wijzen.
Schending van de waarheidsplicht is met name aan de orde indien sprake is van een bewuste leugen (MvT, Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 146 – 147).
Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.
Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.