Van onze advocaat verdeling erfenis. De Rechtbank Noord-Holland heeft onlangs uitspraak gedaan over het verzwijgen van een aandeel in een erfenis.

Eiseres procedeert tegen haar broer en heeft de verdeling gevorderd van de nalatenschap van haar moeder. Gebleken is dat de nalatenschap eerst vereffend moet worden, zodat aan verdeling nog niet toegekomen kan worden.

Eiseres stelt dat er sprake is geweest van verzwijging van een aandeel in de erfenis zodat de nalatenschap geheel aan haar toe zou komen (artikel 3:194 lid 2 BW).

Beroep op artikel 3:194 lid 2 BW

Artikel 3:194 lid 2 BW luidt:

Een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt verbeurt zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten.

Het beroep van de advocaat van eiseres op genoemd artikellid heeft betrekking op het Zwitsers vermogen dat volgens partijen onderdeel uitmaakte van de nalatenschap van de vader. Zij heeft gesteld dat zij, in tegenstelling tot haar moeder en gedaagde niet op de hoogte was van het bestaan van dit vermogen. Nu noch de moeder, noch gedaagde melding heeft gemaakt van dit vermogen bij de afwikkeling van de nalatenschap van de vader hebben zij hun aandeel in dat vermogen verbeurd aan haar, aldus de advocaat van eiseres.

De advocaat van de gedaagde heeft verweer gevoerd. Hij heeft onder meer betoogd dat gedaagde zijn vader belang hechtte aan een geheime bankrekening in Zwitserland, maar dat hij beide kinderen, dus zowel gedaagde als eiseres, tegelijkertijd van het bestaan van die rekening in kennis had gesteld voor het geval er iets met de vader en de moeder zou gebeuren. De advocaat van de gedaagde heeft erop gewezen dat de moeder executeur-testamentair is geweest van de nalatenschap van de vader en dat gedaagde bij die afwikkeling niet betrokken is geweest. Gedaagde heeft verder verklaard dat hij zich ook overigens niet genoodzaakt voelde om melding te maken van dit Zwitsers vermogen omdat eiseres eveneens van het bestaan van die rekening op de hoogte was.

De rechtbank overweegt als volgt. De vader had bij testament bepaald dat sprake zou zijn van een ouderlijke boedelverdeling. In het kader van die ouderlijke boedelverdeling heeft van rechtswege een verdeling van de nalatenschap plaatsgevonden en zijn alle vermogensbestanddelen van de vader onder algemene titel toegedeeld aan de moeder onder haar gehoudenheid om de schulden voor eigen rekening te nemen.

De kinderen kregen ieder uitsluitend een vordering in contanten op de moeder ter grootte van het erfdeel in de nalatenschap van de vader, welke vordering opeisbaar zou worden bij het overlijden van de moeder. Nu zij uitsluitend een niet opeisbare vordering in contanten kregen op de moeder, waren partijen geen deelgenoot in de nalatenschap van de vader. Om die reden faalt het beroep van eiseres op toepassing van artikel 3:194 lid 2 BW waar het de nalatenschap van de vader betreft. Wellicht dat eiseres indertijd jegens de moeder zich er op had kunnen beroepen dat deze bepaling bij de wettelijke verdeling naar analogie had moet worden toegepast, in die zin dat de moeder als langstlevende echtgenote de waarde van het verzwegen vermogen direct aan de kinderen had moeten uitkeren en zich er aldus niet op kon beroepen dat de vordering pas na haar overlijden opeisbaar was, maar niet is gesteld of gebleken dat zij dit heeft gedaan. Aangezien de moeder inmiddels eveneens is overleden bestaat die mogelijkheid ook niet meer.

Partijen zijn wel beiden deelgenoot in de nalatenschap van de moeder. Dit deelgenootschap ontstond op het moment van het overlijden van de moeder. Uit de stukken blijkt dat eiseres naar eigen zeggen vanaf oktober 2002 wetenschap heeft gehad van het bestaan van het Zwitsers vermogen. Dat zij, zoals zij stelt, niet bekend was met alle details daaromtrent maakt dat niet anders. Omdat eiseres in ieder geval vanaf oktober 2002 bekend was met het bestaan van het Zwitsers vermogen, komt haar ten aanzien van de nalatenschap van moeder jegens gedaagde evenmin een beroep op artikel 3:194 lid 2 BW toe.

Op grond van het vorenstaande worden de vorderingen van eiseres die betrekking hebben op het door haar gedane beroep op artikel 3:194 lid 2 BW afgewezen.

Heeft u vragen over een verzwijging van een deel in een erfenis, over inzage in bankrekeningen in een erfenis of over verdeling en afwikkeling van een erfenis, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.