Van onze advocaat kindsdeel erfenis. Onlangs heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan over de verjaring van vordering tot het opeisen van het kindsdeel in een erfenis.

De advocaat van eiseres legt het volgende aan de vorderingen ten grondslag. Het kindsdeel wordt vooralsnog becijferd op een bedrag van € 51.145,33 inclusief rente. Gedaagde is als enig erfgename van erflater gehouden om deze schuld van erflater aan eiseres vanuit zijn nalatenschap te voldoen. Er is sprake geweest van een zuivere aanvaarding doordat gedaagde in 2014 het saldo van de bankrekening van erflater naar haar privérekening heeft overgeboekt. Als de nalatenschap van erflater niet toereikend zou zijn, is gedaagde dan ook gehouden om het restant van de vordering vanuit haar eigen vermogen aan eiseres te voldoen. Indien er wel sprake zou zijn van een geldige beneficiaire aanvaarding, dient gedaagde inzage te verstrekken in de samenstelling en omvang van de nalatenschap van erflater teneinde vast te stellen tot welk bedrag het kindsdeel vanuit die nalatenschap kan worden voldaan.

Als meest verstrekkend verweer doet de advocaat van gedaagde een beroep op verjaring. Hiertoe voert zij het volgende aan. Het kindsdeel is opeisbaar geworden op het moment dat erflater en gedaagde zijn gaan samenwonen, namelijk op 21 januari 1994. Hiertoe verwijst zij naar de overgelegde gegevens uit de Basisregistratie Personen waaruit blijkt dat gedaagde per 21 januari 1994 op dat adres is geregistreerd als inwonende. Er zijn sindsdien meer dan twintig jaren verstreken alvorens eiseres tot opeising is overgaan, zodat de vordering verjaard is.

Van verjaring is volgens de advocaat van eiseres geen sprake. Hiertoe voert zij het volgende aan. Erflater en gedaagde zijn niet eerder dan 22 december 1994 gaan samenwonen. Daarvoor verwijst zij naar de overgelegde gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie, waaruit blijkt dat erflater zich per die datum heeft laten inschrijven. Indien er wel sprake zou zijn van eerdere samenwoning, dan voert eiseres het volgende aan. De bepaling in het testament van B waarin staat dat de vordering bij samenwoning opeisbaar wordt, is nietig wegens strijd met de openbare orde of de goede zeden. De vordering is dan ook pas door het overlijden van erflater opeisbaar geworden. Subsidiair beroept [eiseres] zich op de verlengingsgrond van artikel 3:320 jo. artikel 3:321 lid 1 sub f BW omdat erflater en gedaagde opzettelijk de samenwoning hebben verzwegen, waardoor eiseres hiervan niet eerder dan maart 2015 op de hoogte is geraakt. Ook is volgens eiseres de lopende verjaring gestuit doordat gedaagde de vordering erkend heeft, althans door die erkenning is de verbintenis omgezet in een rechtens afdwingbare verbintenis.

De verjaring van de vordering tot het opeisen van het kindsdeel

De rechtbank is van oordeel dat het verjaringsberoep slaagt. Hiertoe is het volgende redengevend. Op grond van artikel 3:306 BW verjaart een vordering als de onderhavige door verloop van twintig jaren, nu de wet ten aanzien hiervan niet anders bepaalt. Deze verjaringstermijn is op grond van artikel 3:313 BW gaan lopen vanaf het moment waarop de vordering opeisbaar is geworden. Gelet op de in het testament van B opgenomen opeisingsgronden zal moeten worden uitgegaan van het moment dat erflater en gedaagde zijn gaan samenwonen. Die uiterste wilsbeschikking acht de rechtbank niet in strijd met de openbare orde of de goede zeden, temeer nu gedaagde weersproken heeft dat de maatschappelijke opvattingen destijds en thans tot die conclusie dwingen. Voorts doet de rechtbank haar oordeel steunen op de goede bedoeling die B wordt verondersteld te hebben gehad bij het opnemen van de bepaling.

Gedaagde heeft voldoende gesteld en aan de hand van de overgelegde gegevens aangetoond dat de samenwoning op 21 januari 1994 is aangevangen. Eiseres heeft die stelling en gegevens onvoldoende weersproken. Uit de door haar overgelegde gegevens valt namelijk niet af te leiden hoe de situatie voorafgaande aan 22 december 1994 was, aangezien deze gegevens niet verder in tijd teruggaan. Ter comparitie is voorts onweersproken door gedaagde gesteld dat zij voorafgaand met erflater heeft samengewoond. Als aanvang van de verjaringstermijn heeft dan ook 21 januari 2014 te gelden. Uit de vaststaande feiten blijkt dat eiseres het kindsdeel niet eerder dan bij brief van 4 november 2014 heeft opgeëist. Op dat moment waren er meer dan twintig jaren verstreken, zodat de lopende verjaring toen al was voltooid.

Er doet zich naar het oordeel van de rechtbank geen verlengingsgrond voor. Daartoe merkt de rechtbank op dat tussen partijen vaststaat dat er vanaf 1993 geen tot nauwelijks contact is geweest tussen erflater en eiseres. Tegen deze achtergrond kan het enkele feit dat erflater eiseres niet heeft ingelicht over het samenwonen niet worden aangemerkt als een opzettelijke verzwijging als bedoeld in artikel 3:321 lid 1 onder f BW. Voor het overige zijn er geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat erflater bewust eiseres hierover niet op de hoogte heeft gebracht.

Nu de rechtsvordering ter zake van het kindsdeel is verjaard zullen de vorderingen worden afgewezen.

Heeft u vragen over het kindsdeel in een erfenis, over de verjaring van vorderingen of over de aanvaarding van een erfenis, belt u dan gerust onze advocaat kindsdeel erfenis op 020-3980150.