Van onze advocaat kindsdeel erfenis. Op 15 juni 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan over een vaststelling van een geldvordering in een erfenis en over het opeisen van een kindsdeel in de erfenis.

De advocaat van de zoon verzoekt de kantonrechter allereerst de geldvordering op zijn vader op grond van artikel 4:15 lid 1 BW vast stellen. De advocaat van vader heeft als verweer aangevoerd dat dit artikel alleen van toepassing is indien sprake is van een wettelijke verdeling. In dit geval heeft erflaatster bij testament over haar nalatenschap beschikt, zodat geen sprake is van een wettelijke verdeling. Reeds om deze reden kan het verzoek van de zoon niet worden toegewezen.

Naar het oordeel van de kantonrechter dient de zoon niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek om de geldvordering op zijn vader vast te stellen als bedoeld in artikel 4:15 lid 1 BW. Het nieuwe erfrecht is op 1 januari 2003 in werking getreden. Het overgangsrecht kent ingevolge artikel 68a Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek als uitgangspunt onmiddellijke inwerkingtreding van de wet. Er is één specifieke uitzondering op de regel van onmiddellijke inwerkingtreding in de overgangswet geformuleerd: artikel 126 ONBW bepaalt dat afdeling 2 van titel 3 van boek 4 BW uitsluitend van toepassing is indien de erflater na het inwerking treden van de wet is overleden. Artikel 4:15 BW valt echter onder afdeling 1 van titel 3 boek 4 BW. Onder deze omstandigheden, gelet op het uitgangspunt van onmiddellijke inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht en de slechts specifiek op afdeling 2 gerichte uitzonderingsbepaling, heeft artikel 4:15 BW ook onmiddellijke werking en is aldus geldend recht.

Artikel 4:15 BW is echter in dit geval niet van toepassing. De bepalingen in afdeling 1, titel 3, boek 4 BW houden regels over de wettelijke verdeling in voor het geval de erflater een niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot en een of meer kinderen nalaat. In dit geval is geen wettelijke verdeling aan de orde, maar de vaststelling van de geldvordering op basis van het door erflaatster nagelaten testament. Voor een analoge toepassing van artikel 4:15 BW is, anders dan de zoon heeft aangevoerd, geen aanleiding. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of de geldvordering van de zoon op zijn vader opeisbaar is.

De kantonrechter is van oordeel dat de overige verzoeken van de zoon (veroordeling van de vader tot afgifte van informatie/stukken aan de zoon, verklaring voor recht dat de vader zijn aandeel verbeurt in de nalatenschap van erflaatster indien hij daartoe behorende goederen verzwijgt, zoekmaakt of verborgen houdt, veroordeling van de vader tot betaling van de geldvordering aan de zoon) bij dagvaarding dienen te worden ingeleid. Ook het zelfstandig verzoek van de vader (veroordeling van de zoon tot opheffing van het conservatoire beslag, althans voor recht te verklaren dat dit beslag onrechtmatig is) dient bij dagvaarding te worden ingeleid. Op grond van de wisselbepaling van artikel 69 lid 2 Rv dient de kantonrechter de zaak te verwijzen naar de rechtbank, waarbij wordt bevolen dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure. Nu verweerder en belanghebbende reeds zijn opgeroepen en ook in de verzoekschriftprocedure zijn verschenen en verweerder een verweerschrift tevens zelfstandig verzoek heeft ingediend, kan hun oproeping bij exploot achterwege blijven. De kantonrechter zal de zaak naar de rol verwijzen.

Heeft u vragen over het kindsdeel, het afwikkelen van een erfenis of over de juiste wijze van procederen in erfrechtzaken, belt u dan gerust onze advocaat kindsdeel erfenis op 020-3980150.