Van onze advocaat aandeelhouder. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 1 november 2017 uitspraak gedaan over de vraag of er gegronde redenen waren voor twijfel aan het beleid van een onderneming. Was sprake van het uitroken van een minderheidsaandeelhouder, misbruik van een meerderheidspositie, een ernstig verstoorde relatie, impasse en van wanbeleid?
H Holding heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van de onderneming HA c.s. en dat gelet op de toestand van de vennootschap onmiddellijke voorzieningen dienen te worden getroffen. Ter toelichting heeft H Holding – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht:
B Holding maakt misbruik van haar meerderheidsbelang in H en creëert daarmee een machtspositie waarmee zij H Holding uitrookt als minderheidsaandeelhouder. B Holding misbruikt haar meerderheidspositie in de aandeelhoudersvergadering van HA door i) zonder de vereiste vennootschapsrechtelijke besluitvorming en zonder goede grond namens SES Nederland een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van B in te dienen, en ii) H Holding als bestuurder van HA te ontslaan, althans haar ontslag via de weg van artikel 2:220 lid 1 BW te agenderen in een algemene vergadering van H waarin B Holding een meerderheid zal hebben, om vervolgens namens HA in de algemene vergadering van SES Nederland aan te sturen op een ontslag van B als bestuurder van SES Nederland. B heeft door de instemming met de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst met SES Nederland per 1 november 2017 noodgedwongen haar eigen positie ondergeschikt gemaakt aan het belang van de onderneming. B Holding weigert redelijke afspraken ter bescherming van de minderheidspositie van H Holding, waaronder een goedkeuringsrecht met betrekking tot bepaalde bestuursbesluiten en een redelijk dividendbeleid, in een aandeelhoudersovereenkomst vast te leggen. Dit terwijl H Holding respectievelijk B bij afdoende waarborging van hun positie zullen terugtreden als bestuurder c.q. werknemer van HA c.s.
B Holding scheidt de persoonlijke belangen van haar directeur/aandeelhouder A voorts onvoldoende van de belangen van de betrokken vennootschappen. B Holding c.s. hebben als gevolg van de ernstig verstoorde relatie geen oog meer voor het belang van de onderneming en er is een impasse in de besluitvorming binnen het bestuur van HA c.s. dat is gelegen in een onoverbrugbaar verschil van mening over met name de wijze van groei van de onderneming. A – die zich laat leiden door zijn persoonlijke vete met B – handelt alsof hij enig bestuurder is van HA c.s. en sluit B uit van beleidsbeslissingen en strategische overleggen. In dit kader wijst H Holding onder meer op het onder 2.10 vermelde Straatsburg-incident in december 2015.
H Holding wordt sinds het vertrek van de RvA in mei 2016 ten onrechte (financiële) informatie over HA c.s. onthouden, althans zij ontvangt onjuiste en onvolledige informatie. In de vaststellingovereenkomst van 18 juli 2017 is expliciet overeengekomen dat B als bestuurder onverminderd recht heeft op relevante informatie. Pas recentelijk (onder druk van onderhavige procedure) ontvangt B mondjesmaat informatie, maar ook die informatie is onvoldoende. Zo is een beoordeling van de concept jaarrekening 2016 van SES Nederland voor B niet mogelijk omdat de daarvoor benodigde onderliggende stukken, zoals een management letter en de jaarcijfers van de dochterondernemingen SES Deutschland GmbH en SES France, ontbreken.
HA c.s. en B Holding c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd. De Ondernemingskamer zal hieronder waar nodig op dit verweer ingaan.
Uitroken minderheidsaandeelhouder? Misbruik meerderheidspositie? Verstrekken van informatie. Ernstig verstoorde relatie? Impasse? Wanbeleid?
De Ondernemingskamer overweegt als volgt.
Niet in geschil is dat de verhoudingen tussen B en A sinds eind 2014/begin 2015 ernstig zijn verstoord. De verstoorde verhouding is onder meer een gevolg van een meningsverschil tussen beide bestuurders over het te voeren beleid van HA c.s.
Partijen hebben sindsdien diverse pogingen ondernomen om de samenwerking te beëindigen en tot een ontvlechting te komen, maar zijn er tot op heden niet in geslaagd tot een vergelijk te komen. De gespannen situatie heeft ertoe geleid dat rechtstreekse communicatie al geruime tijd niet meer plaatsvindt, dat B sinds 18 december 2015 niet meer op kantoor aanwezig is geweest en zich per 11 januari 2016 heeft ziek gemeld, dat van operationele samenwerking tussen B en A niet langer sprake is en gezamenlijk overleg ten behoeve van de besluitvorming binnen het bestuur ontbreekt.
De Ondernemingskamer gaat ervan uit dat, zoals HA c.s. en B Holding c.s. ook aanvoeren, de situatie zoals deze is ontstaan als gevolg van de situatieve arbeidsongeschiktheid van B, dient te worden aangemerkt als een situatie van belet als bedoeld in artikel 2:244 lid 4 BW en de statutaire beletregelingen. Dat H Holding c.q. B haar statutaire taak als bestuurder is blijven vervullen althans daartoe bereid en in staat was acht de Ondernemingskamer onvoldoende aannemelijk nu B zelf het besluit heeft genomen zich uit het arbeidsproces terug te trekken en H Holding onweersproken heeft gelaten dat H Holding c.q. B geen enkele bestuursvergadering heeft belegd, noch daarop heeft aangedrongen. Zij heeft zich met name gericht op het verkrijgen van financiële informatie en lijkt zich daarmee te hebben berust in een positie op afstand en zich met name te hebben gericht op haar belangen als aandeelhouder. Het voorgaande betekent dat B Holding respectievelijk A vanaf 11 januari 2016 met het bestuur van HA en SES Nederland is belast en bevoegd is zelfstandig alle bestuurstaken uit te voeren en bestuursbeslissingen te nemen. Op die wijze heeft de besluitvorming telkens doorgang gehad en is van een impasse binnen het bestuur van HA en SES Nederland geen sprake.
Voor zover de bezwaren van H Holding betrekking hebben op de strategie en in dat kader genomen beleidsbeslissingen geldt het volgende. Geconstateerd is reeds dat partijen van mening verschillen over de te volgen strategie. Zo meent H Holding dat het doen van acquisities en het behalen van schaalvoordelen noodzakelijk is; B Holding acht het doen van acquisities momenteel, gelet op het economisch getij, de bestaande solvabiliteit en leencapaciteit van HA, te risicovol en wijst op andere maatregelen (als een investering in de automatisering) die tot resultaatverbetering leiden. Het bepalen van de strategie behoort in beginsel tot de beleidsvrijheid van het bestuur. Niet gezegd kan worden dat de thans door B Holding bepaalde strategie een gegronde reden is om aan een juist beleid te twijfelen. De strategie onttrekt zich aan verdere inhoudelijke toetsing door de Ondernemingskamer.
H Holding heeft B Holding voorts verweten bij haar beslissing het ontslag van H Holding na te streven uitsluitend haar eigen belang dan wel dat van A beoogt te behartigen en het belang van de vennootschap(pen) daaraan ondergeschikt te maken. B Holding c.s. hebben hiertegenover aangevoerd dat zij conform de vennootschapsrechtelijke regels de beëindiging willen bewerkstelligen van de bestuurlijke samenwerking tussen A en B, waaraan door B al sinds haar ziekmelding geen invulling meer wordt gegeven. Er is sprake van gebruik van de meerderheidspositie van B Holding in de algemene vergadering van HA in plaats van misbruik, aldus de advocaat van B Holding c.s.
De Ondernemingskamer is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat B Holding door de vennootschapsrechtelijke weg te bewandelen misbruik maakt van haar meerderheidspositie en evenmin dat zij in strijd met het belang van de vennootschappen handelt. De aandelenverhouding tussen B Holding (60%) en H Holding (40%) is zodanig dat, indien het machtigingsverzoek door de voorzieningenrechter wordt toegewezen, de positie van H Holding als bestuurder van HA en de positie van B als bestuurder van SES Nederland kan eindigen. Daarmee zal de situatie zoals die thans, door het belet van H Holding/ B, feitelijk bestaat, worden geformaliseerd. Partijen verschillen weliswaar van mening over de (historische) achtergrond van de meerderheidspositie van B Holding, maar die discussie doet geen afbreuk aan de stemverhoudingen in de aandeelhoudersvergadering. Voor de goede orde merkt de Ondernemingskamer op dat zij niet treedt in de vraag of een verzoek aan de voorzieningenrechter tot machtiging tot bijeenroeping van een algemene vergadering toewijsbaar is.
Dat A in het verleden de arbeidsovereenkomst (en daarmee de bestuurspositie) van B bij SES NL heeft willen beëindigen, acht de Ondernemingskamer op zichzelf evenmin in strijd met het belang van de vennootschap, gelet op de langdurige afwezigheid van B en de doorlopende salariskosten. Nadat de rechtbank de daartoe gekozen weg van een ontbindingsverzoek niet begaanbaar oordeelde, zijn partijen gezamenlijk voor wat betreft de arbeidsrechtelijke verhouding tot een beëindigingsregeling gekomen.
Het vorenstaande leidt tot de tussenconclusie dat het hiervoor weergegeven betoog van H Holding niet het oordeel rechtvaardigt dat er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid of juiste gang van zaken van HA c.s. te twijfelen. Voor zover de stellingen van H Holding betrekking hebben op de periode vóór 11 januari 2016 (zij verwijt B Holding het zoeken naar een nieuwe CFO, het afschuiven van onjuistheden in de administratie aan (afdelingen onder leiding) van B, het niet opvolgen van de door Marktlink Fusies & Overnames opgestelde lijst van potentiele acquisities, zijn deze door HA c.s. en B Holding c.s. gemotiveerd betwist en onvoldoende nader geconcretiseerd om een andere conclusie te rechtvaardigen. Het Straatsburg-incident is ongelukkig, maar van onvoldoende gewicht om hier verdere consequenties aan te verbinden. Gesteld noch gebleken is voorts dat het conflict tussen H Holding/ B en B Holding/ A thans nog een negatieve weerslag heeft op het niveau van de vennootschappen.
In dit kader overweegt de Ondernemingskamer nog het volgende. H Holding heeft B Holding c.s. verweten niet mee te willen werken aan een aandeelhoudersovereenkomst. H Holding/ B heeft laten weten haar bestuurspositie(s) slechts te willen prijsgeven indien een aandeelhoudersovereenkomst ter waarborging van haar belangen als minderheidsaandeelhouder tot stand is gekomen.
Vanuit de positie van H Holding is dit begrijpelijk, maar de weigering van B Holding daaraan mee te werken kan (los van de daarvoor aangevoerde reden), naar HA c.s. en B Holding c.s. terecht hebben gesteld, evenmin een gegronde reden voor twijfel aan juist beleid of juiste gang van zaken van HA opleveren. Bij eventueel aftreden c.q. ontslag van H Holding als bestuurder van HA ligt overigens wel voor de hand dat, gelet op de familiaire verhoudingen en de ter zitting aan de orde gekomen mogelijkheid dat een derde generatie het familiebedrijf zal voortzetten, tussen partijen een aandeelhoudersovereenkomst wordt gesloten.
Met betrekking tot de door H Holding gestelde schending van de informatieplicht hebben HA c.s. en B Holding c.s. betwist dat aan H Holding/ B informatie wordt onthouden. Voor zover er al sprake zou zijn van een informatieachterstand, dan komt dat volgens HA c.s. en B Holding c.s. door toedoen van B zelf nu zij sinds begin 2016 haar bestuurstaken niet meer uitvoert en zich feitelijk slechts als aandeelhouder opstelt. HA c.s. en B Holding c.s. erkennen dat zolang H Holding c.q. B bestuurder is van HA c.s. zij recht heeft op de door haar gewenste informatie. Zij stellen dat A de business controller dan ook de instructie heeft gegeven aan concrete informatieverzoeken, zoals met betrekking tot het toesturen van de halfjaarcijfers 2017 en de maandcijfers over juli 2017, te voldoen, hetgeen voor zover hij kan nagaan ook is gebeurd. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat B voortaan rechtstreeks informatie zal opvragen bij de business controller en dat deze (nogmaals) zal worden geïnstrueerd haar de gewenste informatie te verstrekken. Indien haar informatie wordt onthouden, zal B een informatieverzoek per e-mail indienen bij de business controller met afschrift aan A zodat ook hij op de hoogte is van (de afhandeling van) het informatieverzoek. Desgevraagd hebben HA c.s. en B Holding c.s. toegezegd dat H Holding c.q. B alle informatie kan krijgen die zij wenst.
De stellingen van H Holding met betrekking tot de gang van zaken in het verleden bieden, ook in het licht van hetgeen is overwogen omtrent de beletregeling, onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat er op het punt van de informatieplicht gegronde redenen zijn om een juist beleid en juiste gang van zaken van HA c.s. te twijfelen. Daarbij komt dat door ter zitting tussen partijen gemaakte afspraken over de informatievoorziening, aangenomen moet worden dat de informatievoorziening verder adequaat zal verlopen.
Gelet op al het vorenstaande komt de Ondernemingskamer tot de slotsom dat onvoldoende is gebleken van gegronde redenen om te twijfelen aan een juist beleid en juiste gang van zaken van HA c.s. Het verzoek van H Holding tot het gelasten van een onderzoek zal derhalve worden afgewezen. Aan het treffen van onmiddellijke voorzieningen komt de Ondernemingskamer dan niet toe, zodat ook de daarop betrekking hebbende verzoeken zullen worden afgewezen
Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.
Heeft u een vraag over aandeelhouders of bestuurders in het ondernemingsrecht, over het uitroken van een minderheidsaandeelhouder, over misbruik van een meerderheidspositie, een ernstig verstoorde relatie of over een ontstane impasse in en wanbeleid van de onderneming, belt u dan gerust onze advocaat aandeelhouder op 020-3980150.