Van onze advocaat aandeelhouder ondernemingsrecht. Onlangs heeft de Ondernemingskamer bij het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan over de waardering van aandelen bij de uitkoop van een minderheidsaandeelhouder.

De Ondernemingskamer dient ingevolge het bepaalde in artikel 2:201a lid 3 BW ambtshalve te onderzoeken of S als aandeelhouder voor eigen rekening ten minste 95% van het geplaatste kapitaal van de onderneming verschaft en ten minste 95% van de stemrechten van de onderneming vertegenwoordigt en of de vordering is ingesteld tegen de gezamenlijke andere aandeelhouders.

Wat betreft het door S gehouden percentage van het aandelenkapitaal van de onderneming overweegt de Ondernemingskamer als volgt. De advocaat van S heeft gesteld dat op de dag van dagvaarding het geplaatste kapitaal € 287.078.802 bedraagt, is verdeeld in 239.232.335 aandelen, elk met een nominale waarde van € 1,20, en is samengesteld uit 185.792.157 gewone aandelen A, 158.199 gewone aandelen B en 53.281.979 preferente aandelen A.

De advocaat van S heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij per de datum van de dagvaarding ten minste 95% van het geplaatste kapitaal verschaft en 95% van de stemrechten vertegenwoordigt onder meer overgelegd een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, de akte van statutenwijziging, het aandeelhoudersregister en een notarisverklaring

Op grond van voornoemde stukken, mede in onderling verband bezien, staat naar het oordeel van de Ondernemingskamer genoegzaam vast dat S op de dag van dagvaarding voor eigen rekening 239.171.570 aandelen hield, ofwel 99,97%, van de in totaal 239.232.335 aandelen in het geplaatste kapitaal van de onderneming. Voorts is in statuten van de onderneming bepaald dat ieder aandeel recht geeft op één stem. Op de dag van dagvaarding verschaft S aldus tenminste 95% van het geplaatste kapitaal van de onderneming en vertegenwoordigt zij tenminste 95% van de stemrechten. De vordering van S is in zoverre deugdelijk.

Uit de gedingstukken blijkt voorts dat de advocaat van S de gezamenlijke andere aandeelhouders deugdelijk heeft doen dagvaarden.

Aan de door gedaagden gehouden aandelen zijn geen bijzondere statutaire rechten inzake de zeggenschap in de onderneming verbonden. Gesteld noch gebleken is dat een gedaagde ondanks de vast te stellen vergoeding ernstige stoffelijke schade zou lijden door de overdracht van de aandelen of dat eiseres jegens een van gedaagden afstand heeft gedaan van haar bevoegdheid de hier aan de orde zijnde vordering in te stellen. Een afwijzingsgrond op de voet van artikel 2:201a lid 4 BW doet zich hier dus niet voor.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de vordering van S toewijsbaar en resteert thans de vaststelling van de door haar te betalen prijs voor de aandelen in de onderneming.

Ter toelichting van haar primaire vordering om de prijs van de over te dragen aandelen vast te stellen per 31 juli 2015 op € 12,53 per gewoon aandeel en op € 1,11 per preferent aandeel heeft S overgelegd een waarderingsrapport en de jaarstukken van de onderneming over de drie meest recente boekjaren.

De advocaat van S heeft aan de hand van voormelde stukken aangevoerd dat de door haar gevorderde uitkoopprijs overeenkomt met de waarde van de gewone en preferente aandelen zoals na uitgebreid onderzoek vastgesteld door de waarderingsdeskundigen, die in opdracht van S een waarderingsonderzoek hebben uitgevoerd met betrekking tot de aandelen van de onderneming. De door haar voorgestelde uitkoopprijs vertegenwoordigt een passende vergoeding voor de over te dragen aandelen, aldus de advocaat van S.

De waardebepaling van de aandelen in de uitkoopprocedure

De Ondernemingskamer overweegt als volgt. Gelet op inmiddels vaste jurisprudentie van de Ondernemingskamer is bij vorderingen als de onderhavige, waaraan geen recent openbaar bod is voorafgegaan, de peildatum bij de vaststelling van de prijs de datum van het tussenarrest waarin de Ondernemingskamer constateert dat artikel 2:201a lid 1 en 4 BW de toewijzing van de vordering niet beletten en de vordering daarom in beginsel kan worden toegewezen. Sinds het openbaar bod van Staples is circa acht jaar verstreken en reeds vanwege het tijdsverloop komt de datum van betaalbaarstelling onder het bod als peildatum niet in aanmerking. Vanwege datzelfde tijdsverloop is ook aansluiting bij de biedprijs ter vaststelling van de prijs in de onderhavige uitkoopprocedure niet aan de orde. Evenmin is in deze zaak een bij enige andere beurs- of onderhandse transactie gehanteerde koopprijs voor aandelen van de onderneming aangevoerd die geschikt zou zijn om in het kader van de vaststelling van de prijs in deze uitkoopprocedure bij aan te sluiten.

De hiervoor geschetste omstandigheden nopen tot het bevelen van een deskundigenbericht. De Ondernemingskamer acht het niet verantwoord om zonder meer uit te gaan van het waarderingsrapport waarop S zich beroept. Nog daargelaten de reeds verstreken tijd sinds de bij de waardering gehanteerde peildatum biedt enkel het waarderingsrapport van de door eiseres zelf gekozen waarderingsdeskundigen onvoldoende houvast om uitsluitend op grond daarvan de prijs vast te stellen op de in dat rapport genoemde waarde. Tot slot overweegt de Ondernemingskamer in dit verband dat de overgelegde jaarstukken geen toereikende aanvullende onderbouwing van de gevorderde prijs opleveren, ook niet in samenhang met andere overgelegde stukken.

Deskundigenbericht ter bepaling van de waarde van de aandelen

De Ondernemingskamer zal dan ook een deskundigenbericht bevelen. De te benoemen deskundige dient de waarde van de over te dragen aandelen per de peildatum (dat is de datum van dit tussenarrest) of een andere daarbij zo dicht mogelijk gelegen, voor de hand liggende, datum te bepalen met inachtneming van alle daarvoor relevante feiten en omstandigheden. De te benoemen deskundige zal, gelet op de inhoud van het al door de advocaat van S overgelegde waarderingsrapport kunnen volstaan met een beperkte toetsing van het overgelegde waarderingsrapport, uiteraard uitsluitend voor zover dat naar het oordeel van de deskundige in het licht van de voor hem geldende professionele maatstaven uitvoerbaar en verantwoord is. Als dat het geval is, zal de deskundige zijn onderzoek vervolgens kunnen concentreren op waarde beïnvloedende ontwikkelingen die zich tussen de peildatum van het waarderingsrapport en de peildatum van deze uitkoopprocedure (de datum van het onderhavige tussenarrest) hebben voorgedaan. Los van het voorgaande geldt dat indien de deskundige op grond van door hem vast te stellen factoren van oordeel is dat de waarde van de aandelen in elk geval niet hoger is dan de primair gevorderde prijs, hij met die constatering en motivering daarvan kan volstaan. De slotsom is dat de Ondernemingskamer een onderzoek door een deskundige naar de waarde van de over te dragen aandelen zal gelasten.

Heeft u vragen over de uitkoop van aandeelhouders, de uitkoopprocedure bij de Ondernemingskamer of over de waardebepaling van aandelen, belt u dan gerust onze advocaat aandeelhouder ondernemingsrecht op 020-3980150.