Van onze advocaat contractenrecht. De Hoge Raad heeft op 1 september 2017 meer duidelijkheid gegeven over de termijn voor het instellen van hoger beroep.
Het hof had eiser niet-ontvankelijk verklaard in het door hen ingestelde hoger beroep. Daartoe had het hof als volgt overwogen:
Op grond van artikel 358, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet door de verzoeker het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Aangezien de bestreden beschikking op 29 februari 2016 is gegeven was de laatste dag van de termijn van beroep volgens deze bepaling 29 mei 2016, welke termijn ingevolge artikel 1 lid 1 van de Algemene Termijnenwet (ATW) is verlengd tot en met maandag 30 mei 2016. Het hoger beroep is echter pas ingesteld op 31 mei 2016 en dus te laat.
De verwijzing van de advocaat van eiser naar het bepaalde in artikel 806 Rv en in artikel 6:8 van de Algemene Wet bestuursrecht (AWB) leidt niet tot een ander oordeel, en evenmin dwingt HR 12 maart 2004, NJ 2004, 424 tot het volgen van het door de advocaat van eiser bepleite standpunt dat de beroepstermijn liep tot en met 31 mei 2016.
Het middel klaagt dat het oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft miskend dat de dag van de uitspraak, in dit geval 29 februari 2016, niet meetelt voor de berekening van de termijn waarbinnen hoger beroep moet worden ingesteld. Als gevolg daarvan neemt de beroepstermijn in deze zaak een aanvang op 1 maart 2016. Drie maanden later is dan 1 juni 2016. Aangezien hoger beroep binnen drie maanden moet worden ingesteld, eindigt de appeltermijn op 31 mei 2016. Daarmee was het hoger beroep van eiser wel degelijk ontvankelijk, aldus de klacht van de advocaat.
De termijn voor het instellen van hoger beroep
Artikel 358 lid 2 Rv bepaalt, voor zover hier van belang, dat hoger beroep moet worden ingesteld binnen drie maanden te rekenen van de dag van de uitspraak. Een daarmee overeenstemmende formulering wordt gebezigd in de artikel 339 lid 1 Rv, 402 lid 1 Rv en 426 lid 1 Rv.
De hiervoor genoemde bepalingen zijn aldus te verstaan dat het rechtsmiddel moet worden aangewend binnen drie maanden na de dag waarop de uitspraak is gedaan (Hoge Raad, 19 december 1919, NJ 1920 en Hoge Raad, 20 april 1934, NJ 1934). Dit betekent dat de termijn begint te lopen met ingang van de dag volgende op die waarop de uitspraak is gedaan (Hoge Raad, 20 mei 2011, HR:2011:BP6999, NJ 2012, 624).
De opvatting van het middel komt erop neer dat indien de uitspraak is gedaan op de laatste dag van de maand, de hiervoor genoemde regels meebrengen dat de termijn voor het aanwenden van het rechtsmiddel eerst vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand begint te lopen en daarom pas verstrijkt op de laatste dag van de maand drie maanden later. Indien de uitspraak is gedaan (in een gewoon jaar) op 28 februari (of in een schrikkeljaar op 29 februari), 30 april of 30 september, zou de termijn daarom pas verstrijken op 31 mei, 31 juli, respectievelijk 31 december.
Deze opvatting kan niet worden aanvaard. Met de hiervoor vermelde regel dat het daar bedoelde rechtsmiddel moet worden aangewend binnen drie maanden na de dag waarop de uitspraak is gedaan, is slechts beoogd tot uitdrukking te brengen dat de dag van de uitspraak zelf niet meetelt, met als gevolg dat de driemaandentermijn pas afloopt aan het einde van de daarmee overeenstemmende dag drie maanden later (en niet al is verstreken aan het begin van die dag).
De laatste dag van de hier bedoelde termijn is dan ook niet later gelegen dan drie maanden na de dag van de uitspraak zelf. Indien de uitspraak is gedaan (in een gewoon jaar) op 28 februari (of in een schrikkeljaar op 29 februari), 30 april of 30 september, verstrijkt de termijn dus aan het einde van 28 of 29 mei, 30 juli, respectievelijk 30 december, een en ander afgezien van de werking van de Algemene termijnenwet. Aldus staan voor het aanwenden van het rechtsmiddel steeds drie volle kalendermaanden ter beschikking.
De hiervoor vermelde regel stemt overeen met hetgeen in de praktijk algemeen tot richtsnoer wordt genomen en is voor de praktijk ook beter hanteerbaar dan die welke het middel verdedigt. Bij vorenstaande regel eindigt de termijn immers in beginsel steeds drie maanden later op (het einde van) de dag met hetzelfde nummer als de dag van de uitspraak. De enige uitzondering hierop is het geval dat de maand waarin de termijn afloopt, niet een dag met hetzelfde nummer kent omdat zij korter is, in welk geval de termijn eindigt op (het einde van) de laatste dag van die maand (Hoge Raad, 12 maart 2004, HR:2004:AO1315, NJ 2004, 424).
Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.
Heeft u vragen over het instellen van hoger beroep of een ander rechtsmiddel, over het procesrecht of het aanvangen van een rechterlijke procedure, belt u dan gerust onze advocaat contractenrecht op 020-3980150.