Van onze advocaat executeur. De Rechtbank Rotterdam heeft op 3 mei 2019 uitspraak gedaan over het afleggen van rekening en verantwoording door de executeur. Verrekening gepretendeerde vordering executeur op erflater met opbrengst nalatenschap. Processueel ondeelbare rechtsverhouding, niet alle erfgenamen in procedure betrokken.
Eiseres legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. Gedaagde is door de erflater tot executeur van de nalatenschap benoemd, althans heeft gedaagde de verdeling van de nalatenschap feitelijk afgewikkeld.
Van het bedrag van € 29.096,48 dat op de spaarrekening van de erflater stond, is na de afwikkeling van de nalatenschap een bedrag van € 11.000,- verdwenen.
Gedaagde heeft zich met dit bedrag ongerechtvaardigd verrijkt.
Als erfgenaam is eiseres deelgenoot in de gemeenschap (de nalatenschap), zodat gedaagde op grond van de artikelen 4:148 jo. 3:166 jo. 3:173 BW verplicht is jegens eiseres inlichtingen te verschaffen over de afwikkeling van de nalatenschap.
Ter comparitie hebben partijen overeenstemming bereikt over de afwikkeling van de nalatenschap met betrekking tot de woning in Suriname.
Rekening en verantwoording executeur. Verrekening gepretendeerde vordering executeur op erflater met opbrengst nalatenschap. Processueel ondeelbare rechtsverhouding, niet alle erfgenamen in procedure betrokken.
De rechter oordeelt als volgt.
Eiseres heeft ter comparitie verklaard dat gedaagde inmiddels rekening en verantwoording heeft afgelegd, maar dat alleen de € 11.000,- die hij heeft ingehouden op de nalatenschap nog een discussiepunt is.
Gedaagde heeft ter comparitie verklaard dat de vordering van € 12.500,- die hij op de erflater meent te hebben, ziet op door hem aan de erflater verstrekt kasgeld om leveranciers van de meubelzaak van gedaagde mee te kunnen betalen.
Gedaagde heeft hierover ter comparitie specifiek het volgende verklaard:
‘Voorheen had ik een meubelzaak en op een gegeven moment zelfs twee. Ik was vaak onderweg en erflater had toen een arbeidsongeschiktheidsuitkering en bleef dan overdag in de winkel. Omdat erflater leveranciers en dergelijke contant moest betalen, heb ik hem € 12.500,- als kasgeld gegeven. Wanneer hij daarvan uitgaven had gedaan, vulde ik het bedrag iedere keer tot € 12.500,- aan. Toen ik gestopt was met de meubelzaak heb ik het geld bij hem gelaten. Dit was omdat we samen met onze schoonzus zouden gaan investeren in de garage van onze vader in Suriname. Maar voordat die situatie zich heeft gerealiseerd, kreeg hij een hersenbloeding. Ik heb hier geen schriftelijke bewijzen van. Mijn broer at ‘s avonds bij mij en mijn vrouw en na het eten kreeg ik door hoeveel er was uitbetaald en dan vulde ik het bedrag aan. Mijn vrouw was daar dus bij en kan eventueel getuigen.’
In reactie hierop heeft eiseres ter comparitie verklaard dat de erflater inderdaad regelmatig in de meubelzaak van gedaagde kwam en dat zijzelf daar ook wel eens als klein meisje is geweest. De gespecificeerde verklaring die gedaagde over het bedrag van € 12.500,- heeft afgelegd, is door eiseres niet inhoudelijk weersproken noch heeft zij aangeboden om haar standpunt te onderbouwen door bijvoorbeeld het horen van getuigen of dat zij anderszins kan onderbouwen dat de gespecificeerde verklaring van gedaagde ondeugdelijk is.
Gelet hierop wordt geoordeeld dat gedaagde over het op de nalatenschap ingehouden bedrag van € 11.000,- de door eiseres gevraagde inlichtingen heeft verschaft.
De vordering van eiseres tot het afleggen van rekening en verantwoording door gedaagde als feitelijk executeur van de nalatenschap zal dan ook worden afgewezen.
Dat gedaagde inlichtingen heeft verschaft over het door hem op de nalatenschap ingehouden bedrag van € 11.000,-, wil echter nog niet zeggen dat daarmee is komen vast te staan dat gedaagde een vordering van € 11.000,- op de erflater had.
Kern van het geschil betreft dus niet de ter zake door gedaagde verschafte inlichtingen, maar de vraag of de door gedaagde gepretendeerde vordering (die hij om hem moverende redenen heeft verlaagd van € 12.500,- tot € 11.000,-) een bestanddeel is van de nalatenschap van de erflater, en – bij een bevestigend antwoord op deze vraag – of gedaagde als feitelijke executeur van de nalatenschap deze vordering zelfstandig en zonder medeweten van de erfgenamen mocht verrekenen met de opbrengst van de nalatenschap.
Beantwoording van deze vragen zijn doorslaggevend voor de vraag of gedaagde het ingehouden bedrag van € 11.000,- aan de nalatenschapsboedel zal moeten terugbetalen.
Echter, eiseres vordert subsidiair betaling van die € 11.000,- aan haarzelf en niet ten behoeve van de nalatenschapsboedel.
In het licht van deze vordering heeft de rechtbank ter comparitie de advocaat van eiseres reeds voorgehouden dat bij een vordering ten behoeve van de nalatenschapsboedel alle deelgenoten (erfgenamen) in de gemeenschap (de nalatenschap) in deze procedure moeten zijn betrokken.
Dit is echter niet het geval. De andere wettelijke erfgenaam B is immers niet door eiseres gedagvaard.
Wel was op de comparitie P aanwezig, maar zij is geen wettelijke erfgenaam. De advocaat van eiseres heeft hierover verklaard dat het de uitdrukkelijke wens van de familie was om B niet in deze procedure op te roepen vanwege zijn problematiek, maar dat B er wel mee heeft ingestemd dat eiseres mr. Van M voor deze procedure heeft ingeschakeld.
Gelet op deze bewuste proceskeuze heeft de rechtbank het verzoek van eiseres – voor zover zij heeft bedoeld te verzoeken om B alsnog te mogen dagvaarden op de voet van artikel 118 Rv – afgewezen.
Eiseres en B hebben als wettelijke erfgenamen de nalatenschap weliswaar beneficiair aanvaard, maar zij hebben, zoals eiseres ter comparitie heeft verklaard, nog altijd geen opdracht verstrekt om een verklaring van erfrecht – waaruit de positie van zou kunnen blijken – op te laten maken.
Dit terwijl volgens eiseres de drie kinderen het er over eens zijn dat zij alle drie voor een/derde aandeel in de nalatenschap gerechtigd zijn, hetgeen ook wordt bevestigd door de gelijke bedragen van de betalingen van gedaagde aan alle drie de kinderen.
Omdat B, de andere wettelijke erfgenaam en dus deelgenoot in de gemeenschap/nalatenschap, niet in deze procedure is betrokken, zal eiseres niet-ontvankelijk worden verklaard in haar overige vorderingen (zowel primair als subsidiair), nu deze vorderingen zien op een processueel ondeelbare rechtsverhouding (Hoge Raad 10 maart 2017, HR:2017:411).
Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.
Heeft u een vraag over de vereffening en verdeling van een erfenis, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over een processueel ondeelbare rechtsverhouding of over het afleggen van rekening en verantwoording in het erfrecht, belt u dan gerust onze advocaat executeur op 020-3980150.