Van onze advocaat contractenrecht.
Levert het Corona-virus juridische overmacht op?
Overmacht als bedoeld in art. 6:75 BW. Juridisch kader. Maatstaf. Relatieve onmogelijkheid.
Van overmacht is sprake wanneer “een tekortkoming in de nakoming niet aan de schuldenaar kan worden toegerekend”.
Dit is volgens artikel 6:75 BW het geval “indien zij niet te wijten is aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvatting voor zijn rekening komt”.
Het gaat in overmachtssituaties over het algemeen om een tekortkoming die bestaat uit “een verhindering om de verbintenis na te komen”.
Er wordt in dit verband ook wel over ‘onmogelijkheid’ gesproken.
Niet iedere verhindering kan leiden tot een geslaagd beroep op overmacht. “Doorslaggevend is of de belemmering dermate ernstig is dat nakoming in de concrete omstandigheden voor de desbetreffende schuldenaar onmogelijk moet worden geacht”.
Een beroep op overmacht staat in ieder geval niet open wanneer de oorzaak van de verhindering op het moment dat de verbintenis werd aangegaan voorzienbaar was.
Hoewel dit niet duidelijk in de wet is opgenomen, kan een schuldeiser geen vordering tot nakoming instellen wanneer de schuldenaar een geslaagd beroep op overmacht doet.
Het gaat dan om een situatie waarin nakoming onmogelijk is.
Deze onmogelijkheid blokkeert een veroordeling tot nakoming.
In de lagere rechtspraak wordt regelmatig een geslaagd beroep gedaan op de onmogelijkheid tot nakoming.
Omdat overmacht ziet op een verhindering in de nakoming zal, wanneer deze verhindering wegvalt, de schuldenaar zijn verplichtingen uiteindelijk alsnog moeten nakomen.
Nakoming kan in de tussentijd echter een stuk nadeliger zijn geworden.
Dit risico komt in beginsel voor rekening van de schuldenaar.
Het kan echter zo zijn dat de omstandigheden zodanig zijn veranderd dat hierdoor een nieuwe niet-toerekenbare verhindering ontstaat.
De schuldenaar kan dan weer een beroep doen op overmacht.
Dit wordt relatieve onmogelijkheid genoemd.
Nakoming is dan feitelijk nog mogelijk, maar is voor de schuldenaar zo nadelig geworden dat hij hiertoe in redelijkheid niet meer kan worden gehouden.
De Hoge Raad heeft dit criterium op de volgende manier geformuleerd:
“dat met het laatste geval op een lijn moet worden gesteld het geval dat de schuldenaar deze macht wel kan herwinnen maar slechts door het brengen van offers die, alle omstandigheden in aanmerking genomen, in redelijkheid niet van hem gevergd kunnen worden”.
Wanneer er echter sprake is van ‘offers die in redelijkheid niet van de schuldenaar gevergd kunnen worden’, valt niet eenduidig te zeggen.
Dit zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval.
In de lagere rechtspraak zijn een aantal voorbeelden te vinden van een geslaagd beroep op relatieve onmogelijkheid ter afwering van een nakomingsvordering.
Heeft u een vraag aan onze advocaat contractenrecht over het verbintenissenrecht, over overmacht in het overeenkomstenrecht of over onvoorziene omstandigheden en de redelijkheid en billijkheid in het verbintenissenrecht, belt u dan gerust onze advocaat contractenrecht op 020-3980150.
Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.