Van onze advocaat ondernemingsrecht. De Rechtbank Den Haag heeft op 12 april 2017 uitspraak gedaan over de ontbinding, de vereffening en de verdeling van een vennootschap onder firma (VOF)
De vennootschap onder firma (VOF) wordt beheerst door de wettelijke regels zoals neergelegd in boek 7A van het Burgerlijk Wetboek (artikel 7A:1655 tot en met 7A:1688 BW), het Wetboek van Koophandel (artikel 1 en artikelen 15 tot en met 34 WvK), het algemene verbintenissenrecht en door hetgeen tussen partijen zelf is overeengekomen.
De rechtbank stelt vast dat er geen schriftelijke overeenkomst is tussen A en B als vennoten van de VOF. Partijen twisten allereerst over de vraag of en, zo ja, per welke datum de VOF is opgezegd en ontbonden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7A:1683 BW wordt de vennootschap onder firma ontbonden door opzegging van een vennoot aan de andere vennoten. Opzegging is een eenzijdige rechtshandeling waarmee een of meer vennoten de wens te kennen geven de vennootschappelijke samenwerking te beëindigen. In beginsel is bij een vennootschap die voor onbepaalde tijd is aangegaan elke vennoot bevoegd om de vennootschap aan de andere vennoten op te zeggen. De opzegging door een vennoot is niet aan enige vorm gebonden en kan ingevolge artikel 3:37 lid 1 BW ook in een gedraging van een vennoot ten opzichte van de andere vennoten besloten liggen.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Op 24 september 2014 heeft B aan A te kennen gegeven dat hij de samenwerking tussen A en B in de bestaande vorm wenste te beëindigen. Deze mededeling is niet een opzegging als bedoeld in artikel 7A:1683 BW, omdat partijen vervolgens per e-mail nog van gedachten hebben gewisseld over een andere manier van samenwerken althans afrekenen als vennoten. Naar het oordeel van de rechtbank is de e-mail van 6 oktober 2014 van B wel te beschouwen als opzegging van de vennootschap, omdat daarin door B expliciet twee scenario’s worden geschetst, inhoudende ofwel uittreden van één vennoot en voortzetting van de onderneming door de andere vennoot ofwel opheffing en verdeling. In beide scenario’s komt een einde aan de vennootschap onder firma. Aldus heeft B de vennootschap op 6 oktober 2014 opgezegd.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen per welke datum de VOF moet worden geacht te zijn ontbonden. Omdat partijen het er in beginsel over eens waren dat de uiterste datum 31 december was komt de rechtbank op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de VOF moet worden geacht te zijn ontbonden per 31 december 2014. De rechtbank heeft meegewogen dat die datum met het oog op de jaarrekening praktisch is en de rechtsgevolgen van de ontbinding niet anders zijn dan bij ontbinding op een van de andere door partijen voorgestelde dagen in december 2014.
De advocaat van A heeft nog aangevoerd dat de opzegging door B in strijd met de redelijkheid en billijkheid is gedaan en om die reden vernietigbaar is. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Volgens artikel 7A:1686 lid 1 BW is een opzegging vernietigbaar, indien zij in strijd met de redelijkheid en billijkheid geschiedt. Een opzeggende vennoot moet gelet op deze bepaling rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van zijn medevennoten. Daarbij kan de termijn van opzegging een rol spelen, maar ook alle verdere omstandigheden van het concrete geval, zoals de duur van de vennootschappelijke relatie zoals die partijen bij het aangaan van de vennootschapsovereenkomst voor ogen stond, of de ernst van de gevolgen van de opzegging voor de overige vennoten.
De rechtbank is van oordeel dat A geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat in strijd met de redelijkheid en billijkheid door B is opgezegd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat A op 8 november 2014 ook zelf tot de conclusie is gekomen dat het voor hem het beste is tot een verdeling van zaken over te gaan.
De ontbinding van de VOF heeft tot gevolg dat de verplichting tot inbreng voor beide is komen te vervallen en dat het vermogen van de VOF moet worden vereffend. De lopende zaken moeten worden afgewikkeld, zodat de boedel in een toestand wordt gebracht waarin deze zonder moeilijkheden kan worden verdeeld. De rechtbank zal gelet op de vorderingen van partijen over en weer de verdeling vaststellen als bepaald in artikel 3:185 BW.
De rechtbank begrijpt dat de inbreng van A en B bestond uit arbeid en dat de activa uit de opbrengst van de activiteiten van de VOF zijn betaald. Verder maakt de rechtbank uit de in het geding gebrachte afschriften van de bankrekening van de VOF op dat vereffening van de vennootschap reeds heeft plaatsgevonden. Gesteld noch gebleken is dat er nog te innen crediteuren zijn dan wel te betalen debiteuren. De verdeling van het vermogen van de VOF kan dan plaatsvinden op basis van 50-50 zoals de vennoten gewoon waren de winst te verdelen.
De rechtbank zal bepalen dat het saldo van de bankrekening van de VOF ieder voor de helft aan A en B toekomt en dat de bankrekening van de VOF kan worden opgeheven. Voor zover voor de vereffening en verdeling van de VOF boekhoudkundig nog werkzaamheden vereist zijn, komen die voor rekening van B en A gezamenlijk.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat noch A noch B feiten en omstandigheden hebben aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat A of B schade heeft geleden als gevolg van handelingen van de voormalige medevennoot. Dat de afwikkeling van de VOF na de opzegging door B niet soepel is gelopen, is daarvoor onvoldoende.
Heeft u vragen over de ontbinding van een vennootschap en over de wijze van de vereffening en verdeling van een vennootschap in het ondernemingsrecht, belt u dan gerust onze advocaat ondernemingsrecht op 020-3980150.