Van onze advocaat aandeelhouder. De advocaat-generaal bij de Hoge Raad heeft onlangs een kort overzicht gegeven over de bevoegdheden van de ondernemingskamer tot het treffen van een onmiddellijke voorziening in het ondernemingsrecht.

De onmiddellijke voorziening bij de ondernemingskamer

Artikel 2:349a lid 2 BW bepaalt dat de ondernemingskamer in elke stand van het geding op verzoek van de indieners van het verzoek, zoals aandeelhouders in een onderneming, een voorziening kan treffen voor ten hoogste de duur van het geding.

De bevoegdheid tot het treffen van een onmiddellijke voorziening wordt dus begrensd door het tijdelijke karkater van de onmiddellijke voorziening. De onmiddellijke voorziening geldt slechts voor de duur van het geding.

De ondernemingskamer komt bij het treffen van onmiddellijke voorzieningen een grote mate van vrijheid toe. Omdat de onmiddellijke voorzieningen naar hun aard ordemaatregelen zijn moet de rechter vrije had hebben om te bepalen welke onmiddellijke voorziening noodzakelijk is met het oog op de toestand van de onderneming. Hij kan daarom ook voorzieningen opleggen die niet zijn gevraagd.

De ondernemingskamer mag echter niet ambtshalve, zonder dat daar een verzoek van artikel 2:349a lid 2 BW aan ten grondslag ligt, overgaan tot het treffen van een onmiddellijke voorziening.

Daarnaast mag de ondernemingskamer geen beslissing geven waarop de betrokken partijen, gelet op het verloop van het geding, niet bedacht behoefden te zijn en over de consequenties waarvan zij zich niet hebben kunnen uitlaten (Hoge Raad, 30 maart 2007, NJ 2007, 293).

Ook staat het de ondernemingskamer niet vrij om beslissingen te geven of voorzieningen te treffen die niet stroken met de strekking van het ingediende verzoek of die aan de kenbare bedoeling van verzoekers op een dermate wijze afbreuk doen dat moet worden aangenomen dat zij het verzoek niet zouden hebben gehandhaafd als er op die wijze uitvoering aan zou worden gegeven.

Wel is het de ondernemingskamer toegestaan, als zij dat in verband met de toestand van de onderneming noodzakelijk acht, een onmiddellijk voorziening te treffen waarbij inbreuk wordt gemaakt op de geldende rechtsverhoudingen binnen de onderneming.

Aan het treffen van een dergelijke voorziening hoeft niet in de weg behoeft te staan dat deze kan leiden tot onomkeerbare gevolgen, mits de voorziening naar haar aard een voorlopige is en bij het treffen van de voorziening rekening is gehouden met, en een billijke afweging heeft plaatsgevonden van de belangen van de betrokken partijen (Hoge Raad, 19 oktober 2001, NJ 2002, 92).

De ondernemingskamer kan in bepaalde gevallen onmiddellijke voorzieningen treffen die zelfs afwijken van het dwingend recht (Hoge Raad, 14 september 2007, NJ 2007, 611). Dit is met name het geval als naar het oordeel van de ondernemingskamer een minder vergaande maatregel niet effectief zou zijn.

Daarnaast is de ondernemingskamer bevoegd om andere voorzieningen te treffen dan waarom is gevraagd (Hoge Raad, 4 oktober 2002, NJ 2002, 556).

Heeft u vragen over de bevoegdheden of de werkwijze van de ondernemingskamer of over het verzoek tot het treffen van een onmiddellijke voorziening, belt u dan gerust onze advocaat aandeelhouder op 020-3980150.

Wilt u meer weten over het ondernemingsrecht? Bezoek dan ook onze site voor het ondernemingsrecht. Klik dan hier.