Van onze advocaat erfrecht. Het Gerechtshof Amsterdam heeft onlangs uitspraak gedaan over de vraag of een testament nietig was op grond van de wilsonbekwaamheid van de erflater. Stoornis van de geestvermogens? Is de wilsverklaring onder invloed van de geestelijke stoornis gedaan?

Geïntimeerden hebben in eerste aanleg gevorderd primair (I) te verklaren voor recht dat de uiterste wilsbeschikking van erflaatster van 1 augustus 2011 nietig is, althans deze uiterste wilsbeschikking nietig te verklaren, althans te vernietigen.

Aan hun vordering onder I hebben geïntimeerden ten grondslag gelegd dat bij erflaatster sprake was van vasculaire dementie, hetgeen samen met het geestelijke vermogen van erflaatster in het algemeen er de oorzaak van is dat erflaatster niet in staat was haar wil te verklaren en haar in het testament van 1 augustus 2011 neergelegde verklaring niet in overeenstemming is met haar wil.

In het eindvonnis van 18 juni 2014 heeft de rechtbank de primaire vordering toegewezen in die zin dat zij voor recht heeft verklaard dat de uiterste wilsbeschikking van erflaatster van 1 augustus 2011 nietig is, en de proceskosten gecompenseerd.

Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde hierna weergegeven motivering komen appellanten met hun tien grieven op.

De grieven komen er in de kern op neer dat appellanten betwisten dat bij erflaatster sprake was van een geestesstoornis en dat in verband daarmee haar wil tot het maken van het testament van 1 augustus 2011 heeft ontbroken.

Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen zij naar een aantal in eerste aanleg en in hoger beroep overgelegde verklaringen van personen die erflaatster van nabij hebben meegemaakt, alsmede naar de onder de feiten weergegeven verklaringen van H en de bij de memorie van grieven overgelegde, hierna te bespreken bevindingen van een aantal deskundigen.

Met betrekking tot de voorgeschiedenis die heeft geleid tot dit testament verwijzen zij naar het verslag van de vader. Volgens hen is de “toelichting testament” op het punt van de andere behandeling van geïntimeerden ten opzichte van appellante voor geen misverstand vatbaar, en erflaatster moet dat niet alleen zo hebben gewild, maar zeker ook goed hebben begrepen. De vader heeft de concepten uitgebreid met erflaatster besproken. Gedurende de gehele maand juli 2011 heeft erflaatster de mogelijkheid gehad om over het testament na te denken. In die maand is nog een aantal concepten met (kleine) wijzigingen gemaakt en aan erflaatster verzonden.

Geïntimeerden blijven bij hun standpunt dat erflaatster leed aan vasculaire dementie zoals deze in ieder geval na het ondertekenen van het testament is vastgesteld. Volgens hen heeft er op zijn minst twijfel moeten bestaan omtrent de wilsbekwaamheid van erflaatster, terwijl op dat moment geen deugdelijk onderzoek heeft plaatsgevonden ter beoordeling van haar wilsbekwaamheid.

Geïntimeerden betwisten de door appellante aangevoerde reden voor het inschakelen van notaris W voor het testament van 1 augustus 2011 in plaats van notaris P, die in de daaraan voorafgaande periode steeds de notaris van erflaatster en de vader is geweest. Zij menen dat notaris W niet voorafgaand aan het passeren van het testament overleg heeft gehad met erflaatster en niet het concept-testament afzonderlijk met haar heeft besproken, maar erflaatster alleen heeft gezien op de dag van het passeren van het testament. Voorafgaand daaraan heeft geen correspondentie en overleg met erflaatster plaatsgevonden. Volgens geïntimeerden heeft notaris W het protocol wilsbekwaamheid niet gevolgd, hoewel zij op de hoogte was van het feit dat het vermogen van erflaatster onder bewind was gesteld.

Nietig testament? Stoornis van de geestvermogens? Is de wilsverklaring onder invloed van de geestelijke stoornis gedaan?

Het gaat in dit geding om de vraag of erflaatster ten tijde van het opmaken van haar testament op 1 augustus 2011 wilsonbekwaam was.

Deze vraag moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf van art. 3:34 lid 1 BW. Art. 3:34 lid 1 BW volgt op art. 3:33 BW, dat bepaalt dat een rechtshandeling een met de verklaring overeenstemmende wil vereist. Art. 3:34 lid 1 BW luidt als volgt: “Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan.” De tweede zin van lid 2 van artikel 3:34 BW bepaalt dat het ontbreken van wil een eenzijdige rechtshandeling die niet tot een of meer bepaalde personen was gericht, zoals uiterste wilsbeschikkingen, nietig maakt.

Wie zich erop beroept dat bij de erflater in verband met een stoornis van diens geestesvermogens de wil tot het opmaken van de uiterste wilsbeschikking ontbrak, zal — gelet op de bewijsvermoedens van art. 3:34 lid 1 BW (“geacht te ontbreken”) — ermee kunnen volstaan te stellen en zo nodig te bewijzen dat de erflater ten tijde van het opmaken van de uiterste wilsbeschikking leed aan een geestelijke stoornis en voorts dat deze stoornis toen een redelijke waardering van de bij de uiterste wilsverklaring betrokken belangen belette ofwel dat de wilsverklaring onder invloed van de geestelijke stoornis is gedaan.

Een brief van de huisarts J van 25 november 2015. J is als onafhankelijk huisarts gevraagd de chronologische weergave van de toetsingsmomenten van de wilsbekwaamheid van erflaatster te verifiëren. Daartoe heeft hij het medische dossier van erflaatster ter beschikking gesteld gekregen van de huisartsen K en haar voorganger H, almede de medicatielijst van de apotheek.

Met het medisch dossier van erflaatster als leidraad heeft hij een overzicht gegeven over de periode vanaf augustus 2010 tot de datum van haar overlijden. Uit dit overzicht blijkt het volgende. In 2010 bevatten de journaalregels geen bericht over Alzheimer/dementie, noch is medicatie hiervoor voorgeschreven. Op 31 januari 2011, enkele dagen na de val van erflaatster, heeft de huisarts geconcludeerd dat geen sprake is van beginnende Alzheimer/dementie. Ook in de periode tot 22 december 2011, de datum van de brief van geriater Janse naar de huisarts, is in de journaalregels geen sprake van Alzheimer/dementie. Op 6 april 2012 heeft huisarts erflaatster bezocht voor controle en in de journaalregels vermeld dat erflaatster aardig vrolijk en helder is en adequaat reageert. In het journaalbericht van 25 april 2012 is sprake van een telefonisch gesprek met geïntimeerde over erflaatster.

Ter verdere onderbouwing van hun standpunt dat erflaatster ten tijde van het opmaken van haar testament op 1 augustus 2011 wilsonbekwaam was hebben geïntimeerden bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep een expertiserapport in het geding gebracht van Prof. dr. V, psychiater/neuroloog academisch ziekenhuis Maastricht, gedateerd 17 februari 2017. In zijn inleiding vermeldt V dat de hem ter beschikking staande informatie erg fragmentarisch is en op sommige punten tegenstrijdig.

Van de zijde van appellanten is bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep onder meer overgelegd een nader verzoek van hun advocaat aan S waarbij gevoegd het medisch dossier van erflaatster van 18 juli 2011 tot 30 december 2011 en de brief van A, klinisch geriater aan de huisarts van 22 december 2011, nadat hij erflaatster op 31 oktober 2011 had onderzocht.

Appellanten hebben de door geïntimeerden in het geding gebrachte verslagen van R en V aan S voorgelegd.

Het hof stelt vast dat de artsen/deskundigen van appellanten enerzijds en van geïntimeerden anderzijds niet alleen tot tegenovergestelde bevindingen/conclusies komen, maar ook dat de deskundigen van ieder van partijen niet dezelfde gegevens ter beschikking hebben gestaan.

Op grond van de medische verklaring van erflaatster konden geïntimeerden niet beschikken over het medisch dossier van erflaatster. De door geïntimeerden bevraagde deskundigen hebben uitsluitend beschikt over door geïntimeerde verstrekte informatie, een door geïntimeerde gemaakt overzicht, waarvan de inhoud deels wordt betwist, onder meer waar het betreft 1 april 2011 als datum waarop de medische verklaring van erflaatster in werking is getreden, de onder A, B en C genoemde bevindingen, de e-mails van H van 27 juli 2011 en 4 december 2012, en de correspondentie tussen geïntimeerde en V. De gegevens waarop de artsen/deskundigen aan de zijde van appellanten zich hebben gebaseerd zijn, voor zover het hof kan vaststellen, afkomstig van (gedeelten) van het patiëntdossier van erflaatster, waarin appellante als enige inzage kan vragen.

Bij deze stand van zaken acht het hof een onderzoek door een onafhankelijk deskundige noodzakelijk. De deskundige zal op basis van het medische dossier van erflaatster onderzoek dienen te doen naar de volgende vragen:

Was bij erflaatster sprake van een stoornis van de geestvermogens?

Zo ja, was op 1 augustus 2011 sprake van deze stoornis en heeft deze stoornis een redelijke waardering van de bij de uiterste wilsverklaring betrokken belangen belet ofwel is de wilsverklaring onder invloed van de geestelijke stoornis gedaan? en zijn rapport aan het hof te doen toekomen.

Het hof zal daarbij bepalen dat de deskundige zo nodig de huisartsen en haar voorganger kan raadplegen, evenals H, de geriater en de neuroloog J, die – zo blijkt uit het medische dossier van 18 juli 2011 tot 30 december 2011 – erflaatster in november 2011 eveneens heeft onderzocht.

Appellante heeft tijdens het pleidooi toegezegd dat zij het patiëntdossier ter beschikking zal stellen aan de deskundige, op voorwaarde dat dit bij de deskundige blijft.

Teneinde de onafhankelijkheid van de deskundige te waarborgen, dient de deskundige te worden aangewezen door S (aan de zijde van appellanten) en V (aan de zijde van geïntimeerden) gezamenlijk.

Partijen dienen daartoe ieder voor zich via hun advocaat de deskundige aan hun zijde te benaderen met het verzoek samen met de deskundige van de wederpartij tot aanwijzing van de te benoemen deskundige te komen, en het hof te berichten over de naam van de aangewezen deskundige. Vervolgens zal het hof tot benoeming van de deskundige overgaan.

Tevens acht het hof het noodzakelijk te beschikken over nadere informatie met betrekking tot de totstandkoming van het testament van erflaatster van 1 augustus 2011, en in het bijzonder over:

  1. de reden voor het inschakelen van notaris W voor het maken van het testament in plaats van de vaste notaris (notaris P);
  2. de mate van betrokkenheid van notaris P bij het maken van het testament;
  3. de door notaris W/haar kantoor verrichte handelingen en gehouden besprekingen met erflaatster en/of de vader vanaf het moment dat notaris W werd ingeschakeld;
  4. hetgeen met erflaatster is besproken tijdens het passeren van het testament.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag over de verdeling van een erfenis, over de nietigheid van een testament, over de wilsonbekwaamheid van de erflater of over de bewijsvoering van de wilsonbekwaamheid van de erflater, belt u dan gerust onze advocaat erfrecht op 020-3980150.