Van onze advocaat contractenrecht. Op 3 februari 2017 heeft de advocaat-generaal bij het Parket bij de Hoge Raad een korte uiteenzetting gegeven over de bewijskracht van onderhandse akten.
Artikelen 157-158 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
Het voorschrift van artikel 157 lid 2 Rv houdt in dat een onderhandse akte ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs oplevert van de waarheid van deze verklaring.
De bedoeling waarmee de akte is opgemaakt is bepalend voor het antwoord op de vraag of de akte is bestemd om tot bewijs te dienen van een bepaalde daarin opgenomen verklaring. De bewijsbestemming van de akte zal in de regel kunnen worden afgeleid uit de inhoud en de ondertekening, omdat in het algemeen een schriftelijke vastlegging zal zijn bedoeld om tot bewijs te dienen. In sommige gevallen moet dit echter worden afgeleid uit de omstandigheden van het geval.
Op de voet van artikel 158 lid 1 Rv is op een onderhandse schuldbekentenis (een akte waarin verbintenissen van slechts één partij zijn aangegaan of vastgelegd, voor zover die verbintenissen strekken tot voldoening van een geldsom) het voorschrift van artikel 157 lid 2 Rv van toepassing indien de partij wier verbintenis is vastgelegd de akte geheel met de hand heeft geschreven of heeft voorzien van een goedkeuring die de geldsom voluit in letters vermeldt (goedschrift). Indien de akte voldoet aan deze eisen en daarin wordt verklaard dat de ene partij de andere partij een bepaalde geldsom is verschuldigd, is die verschuldigdheid voor dat bedrag – met ander woorden: het bestaan en de omvang van de in de akte aangeduide schuld – datgene wat dwingend bewijs oplevert.
Is een dergelijke akte niet eigenhandig geschreven of niet van een met de hand geschreven goedschrift voorzien, dan is artikel 157 lid 2 Rv niet van toepassing en heeft de akte derhalve slechts vrije bewijskracht. De bedoeling van de wetgever met deze bepaling is om onvoorzichtige mensen te beschermen tegen het ondoordacht tekenen van schuldbekentenissen en blanco stukken.
Artikel 159 lid 2 Rv bepaalt dat een onderhandse akte waarvan de ondertekening door de partij, tegen welke zij dwingende bewijskracht zou opleveren, stellig wordt ontkend, geen bewijs oplevert zolang niet bewezen is van wie de handtekening afkomstig is.
In gevallen waarin niet de echtheid van de handtekening, maar de echtheid van de tekst van een onderhandse akte wordt betwist, is niet de bijzondere bewijsregel van artikel 159 lid 2 Rv van toepassing, maar geldt de hoofdregel van artikel 150 Rv dat de bewijslast ter zake van de valsheid van de onderhandse akte rust op degene die zich op de valsheid beroept.
Heeft u vragen over een contract, of over bewijsrecht in het contractenrecht, belt u dan gerust onze advocaat contractenrecht op 020-3980150.