Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 23 juni 2020 uitspraak gedaan over de vraag of tijdig beroep was gedaan op de legitieme portie.
In het eindvonnis van 22 augustus 2018 heeft de rechtbank in de hoofdzaak onder meer het volgende overwogen.
Op grond van artikel 4:85 BW heeft eiseres de mogelijkheid om binnen vijf jaren na het overlijden van erflaatster te verklaren dat zij haar legitieme portie wenst te ontvangen, tenzij gedaagde een redelijke termijn heeft gesteld.
Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat de door gedaagde op 3 april 2012 gestelde termijn van 30 dagen niet redelijk is.
De termijn van 30 dagen is door gedaagde reeds een maand na het overlijden van erflaatster gesteld, terwijl gedaagde geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan blijkt dat hij er belang bij had om al zo snel na het overlijden van erflaatster een termijn van 30 dagen te stellen.
Het verweer van gedaagde dat eiseres niet binnen de door hem gestelde redelijke termijn een beroep heeft gedaan op de legitieme, wordt dan ook verworpen.
Aan het verweer van gedaagde dat eiseres door eerst na ruim 4 jaar en 9 maanden na het overlijden van erflaatster een beroep te doen op haar legitieme, niet binnen een redelijke termijn haar verklaring heeft uitgebracht, gaat de rechtbank voorbij.
Artikel 4:85 lid 1 BW stelt immers niet de voorwaarde dat de aanspraak op de legitieme binnen een redelijke termijn dient te worden gedaan.
Indien geen redelijke termijn is gesteld, geldt een vervaltermijn van 5 jaren na het overlijden van erflaatster.
Tussen partijen staat vast dat eiseres binnen vijf jaren na het overlijden van erflaatster aanspraak heeft gemaakt op de legitieme portie.
Dit is dus tijdig.
Het beroep van gedaagde op de redelijkheid en billijkheid dan wel rechtsverwerking faalt.
Voor het aannemen van rechtsverwerking is volgens vaste jurisprudentie enkel tijdsverloop of enkel stilzitten onvoldoende.
Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.
Gedaagde voert geen bijzondere omstandigheden als in vorige zin omschreven aan.
Hij beroept zich slechts op het niet reageren op de termijnstelling en het bericht dat het recht op de legitieme is vervallen.
Dat hij onredelijk zou worden benadeeld door het beroep op de legitieme toe te staan, is door hem onvoldoende feitelijk onderbouwd.
De enkele omstandigheid dat de boedel inmiddels al jaren volledig is afgewikkeld, is onvoldoende.
Feiten of omstandigheden op grond waarvan het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat eiseres zich beroept op haar legitieme portie, zijn door gedaagde niet gesteld.
Legitieme. Tijdig beroep gedaan op legitieme portie? Termijn. Redelijkheid en billijkheid.
De rechter overweegt als volgt.
Volgens appellant heeft geïntimeerde na het overlijden van vader in 2001 geen enkel contact meer gehad met erflaatster, hun moeder.
Erflaatster heeft [appellant] in 2001 en 2004 bij notariële akten een volmacht gegeven om haar zaken te beheren en haar belangen waar te nemen.
Erflaatster is overleden op 2 maart 2012 .
Volgens appellant heeft hij na haar overlijden de afwikkeling van de nalatenschap voortvarend ter hand genomen, hij deed al voorafgaand aan het overlijden de financiële zaken van erflaatster en kon na het overlijden de boedel spoedig in kaart brengen, aldus appellant.
Geïntimeerde heeft in haar brief van 22 maart 2012 aan de notaris en haar brief van 27 maart 2012 aan appellant geschreven dat zij recht heeft op haar legitieme portie ‘wat van mijn vader is blijven staan bij moeder’ en dat rekening en verantwoording moet worden afgelegd.
Appellant heeft erkend dat geïntimeerde in deze brieven de nodige claims op de nalatenschap vermeldde.
Volgens hem leidde mede de opmerking van geïntimeerde in haar brief aan de notaris dat ‘anders kan er beslag worden gelegd’ ertoe dat hij zo spoedig mogelijk duidelijkheid wilde ten aanzien van het beroep van geïntimeerde op haar legitieme portie.
Appellant heeft daarom in zijn brief van 3 april 2012 aan geïntimeerde de termijn van 30 dagen gesteld om kenbaar te maken of zij een beroep wilde doen op haar legitieme portie ‘in de nalatenschap van moeder’ en haar ook een kopie van het testament toegezonden, aldus appellant.
Uit het voorgaande volgt dat appellant al kort na het overlijden van erflaatster op de hoogte was van het beroep van geïntimeerde op haar legitieme portie.
De omvang daarvan stond op dat moment voor geïntimeerde nog niet vast.
Appellant wist ook dat geïntimeerde verzocht om het doen van rekening en verantwoording.
Het hof is van oordeel dat het op de weg van appellant had gelegen om geïntimeerde vervolgens van voldoende informatie te voorzien op basis waarvan zij kon beoordelen wat de omvang van haar legitieme portie was.
Niet gebleken is dat appellant geïntimeerde toen van dergelijke informatie, bijvoorbeeld een boedelbeschrijving met onderliggende stukken, heeft voorzien.
In plaats daarvan heeft appellant in zijn brief van 3 april 2012 aan geïntimeerde haar slechts een kopie toegezonden van het testament van erflaatster en een termijn van 30 dagen gesteld om kenbaar te maken of zij een beroep op haar legitieme portie wilde doen.
Het hof is van oordeel dat deze door appellant gehanteerde termijn van 30 dagen in de gegeven omstandigheden niet redelijk is.
Het had op de weg van appellant gelegen om geïntimeerde na haar verzoeken op 22 en 27 maart 2012 in elk geval te voorzien van een deugdelijke boedelbeschrijving, met name nu hij al voor het overlijden van erflaatster haar financiën deed en daarvan dus op de hoogte was.
Hierbij is ook van belang dat de band tussen geïntimeerde en erflaatster niet hecht meer was en zij na haar overlijden afhankelijk was van de informatie waarover haar broer (appellant) beschikte.
Los hiervan heeft appellant in ieder geval binnen de termijn van vijf jaar zoals bedoeld in art. 4:85 lid 1 BW de brief van de gemachtigde van geïntimeerde van 20 januari 2017 ontvangen waarin geïntimeerde aanspraak maakt op haar legitieme portie.
Het beroep dat appellant in dit verband heeft gedaan op rechtsverwerking slaagt niet.
Het enkele tijdsverloop tussen het overlijden van erflaatster op 2 maart 2012 en de brief van geïntimeerde van 20 januari 2017 is hiervoor naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet voldoende.
Bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij appellant op enig moment het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat geïntimeerde haar aanspraak op de legitieme portie niet meer geldend zou maken of waardoor appellant onredelijk zou worden benadeeld omdat hij de boedel inmiddels al jaren volledig heeft afgewikkeld, zijn niet gebleken.
Ook is het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar dat geïntimeerde alsnog aanspraak maakt op haar legitieme portie.
Overige feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel leiden zijn niet gebleken.
Daarmee falen de grieven.
Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.
Heeft u een vraag aan onze advocaat legitieme over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat legitieme op 020-3980150.
Wilt u meer weten over de berekening van de legitieme, bezoek dan onze website over de legitieme. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.