Van onze advocaat legitieme. De Rechtbank Rotterdam heeft op 17 september 2018 uitspraak gedaan in kort geding over een vordering tot het verstrekken van informatie aan de legitimarissen ter berekening van de legitieme beperkt toegewezen.

Vooralsnog onaannemelijk dat eisers een vordering hebben, maar door gebrekkige informatie erfgenaam ook niet volstrekt ondenkbaar.

Kort geding. Legitieme. Vordering tot verstrekken informatie aan legitimarissen ter berekening legitieme beperkt toegewezen. Afgifte bescheiden aan legitimarissen.

De rechter oordeelt als volgt.

Bij de beoordeling staat voorop dat eisers – legitimarissen die geen erfgenaam zijn – op grond van artikel 4:78 BW tegenover gedaagde – als erfgenaam en executeur – aanspraak kunnen maken op inzage en afschrift van alle bescheiden die zij voor de berekening van hun legitieme portie behoeven.

Daarbij is van belang dat op grond van artikel 4:67 BW bij de berekening van de legitieme portie schenkingen van erflater tot vijf jaar voor overlijden in aanmerking kunnen worden genomen.

Op grond van de tussen partijen gesloten minnelijke regeling heeft gedaagde informatie verstrekt over de bankrekeningen en creditcards van erflater alsmede over zakelijke geldstromen die tot zijn privé te herleiden zijn over de periode van zes maanden voor diens overlijden.

Eisers leiden uit deze informatie af dat een bedrag van € 22.160,01 aan uitgaven niet traceerbaar of onverifieerbaar is en dat gedaagde voor ten minste € 13.000,00 aan giften heeft ontvangen.

Hoewel gedaagde heeft betwist dat de door haar ontvangen bedragen giften waren, valt niet uit te sluiten dat dit (deels) wél het geval was.

Zij heeft in ieder geval niet concreet gemaakt welke uitgaven zij voor erflater had voorgeschoten.

Daar komt nog bij dat deze stelling voor het eerst ter gelegenheid van de tweede mondelinge behandeling is ingenomen en wezenlijk afwijkt van de eerder door gedaagde ingenomen stellingen.

Eerder verklaarde zij namelijk dat erflater zeer royaal was en van alles voor iedereen betaalde en veel mensen fêteerde. Over de grote cashopnames stelde gedaagde tijdens de tweede mondelinge behandeling verder dat de huur ervan betaald werd. Nadat eisers haar erop wezen dat die giraal betaald werd, was het opeens de hovenier die ervan betaald werd.

Zelfs indien tot uitgangspunt wordt genomen dat voormelde bedragen geheel zijn aan te merken als giften die bij de berekening van de legitieme portie in aanmerking moeten worden genomen, heeft te gelden dat eisers hebben nagelaten om, bijvoorbeeld op basis van extrapolatie, een schatting te maken op grond waarvan aannemelijk is dat sprake is een positieve legitimaire massa.

Op basis van de thans bekende gegevens is – mede gelet op de alimentatievordering van de ex-echtgenote van erflater – daarvoor een bedrag van € 140.000,00 aan giften en/of verzwegen vermogensbestanddelen nodig. Dat dit het geval is, is vooralsnog niet aannemelijk.

Zonder nadere toelichting die eisers niet hebben gegeven kan het bestaan van een extra creditcard niet worden afgeleid uit de betaling van 7 oktober 2016 voor zuurstof, die volgens hen met een creditcard zou zijn verricht.

Daar staat tegenover dat gedaagde onweersproken heeft gelaten dat zij op de eerste boedelbeschrijving substantiële kosten (vliegtickets Curaçao, rouwadvertenties, flexibel krediet) heeft opgevoerd, waarvan zij wist of had moeten weten dat deze niet ten laste van de nalatenschap kwamen.

Daarnaast heeft gedaagde wisselende verklaringen afgelegd met betrekking tot de door de erflater gedane giften. Waar zij eerst verklaarde dat er geen (relevante) giften waren, heeft zij naar aanleiding van de na de minnelijke regeling naar voren gekomen informatie verklaard dat er toch sprake was van giften en dat ook zij betalingen heeft ontvangen van erflater. In antwoord op een vraag over door erflater in juli 2016 aangeschafte golfspullen die niet voorkwamen op de boedellijst heeft gedaagde ter zitting verklaard dat erflater deze golfspullen in februari 2016 tezamen met een contant bedrag heeft geschonken aan de broer van eisers.

De stelling van gedaagde dat zij hierover al eerder heeft verklaard, wordt op geen enkele wijze ondersteund. Een en ander, ook het overwogene, roept vragen op over de mate van zorgvuldigheid waarmee gedaagde eisers tot op heden heeft geïnformeerd en over de vraag of er niet meer giften/vermogensbestanddelen zijn dan waarover gedaagde tot nu toe heeft verklaard.

Op grond hiervan is het – hoewel nog altijd niet zeer aannemelijk – ook weer niet volstrekt ondenkbaar dat eisers op gedaagde een vordering hebben.

Om na te gaan of die vordering er is, hebben eisers nadere informatie nodig.

In het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de vordering van eisers in zoverre toe te wijzen dat gedaagde – voor zover dat niet reeds is gebeurd – informatie moet verschaffen over de bankrekeningen en creditcards van erflater, zowel in Nederland als in Curaçao over de periode vanaf 1 januari 2015 alsmede over de belastingaangiftes over de jaren 2015 en 2016 in Nederland en Curaçao, voor zover deze zijn gedaan.

Aan de hand van deze informatie moeten eisers in staat zijn na te gaan of zij op grond van thans nog niet bekende vermogensbestanddelen en/of giften (mogelijk) een vordering hebben en of het nog zinvol is daarvoor nog nadere informatie op te vragen.

Aangezien het bestaan van die vordering vooralsnog onvoldoende aannemelijk is, hebben eisers thans geen gerechtvaardigd belang bij verstrekking van gegevens over de gehele vijfjaarstermijn.

De termijn waarbinnen gedaagde deze gegevens moet verstrekken zal worden bepaald op vier weken na betekening van dit vonnis.

Oplegging van een dwangsom is passend en geboden. In de aard van de toegewezen vordering ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat gedaagde per informatiestroom een eenmalige dwangsom van € 12.500,00 verbeurt.

Slotsom is dat de vordering van eisers op de hierna te vermelden wijze zal worden toegewezen Gedaagde zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

De voorzieningenrechter veroordeelt gedaagde binnen vier weken na betekening van dit vonnis aan eisers af te geven de volgende bescheiden (voor zover niet al verstrekt):

– de afschriften van alle door erflater in Nederland aangehouden bankrekeningen en creditcards over de periode van 1 januari 2015 tot en met 10 oktober 2016;

– de afschriften van alle door erflater in Curaçao aangehouden bankrekeningen en creditcards over de periode van 1 januari 2015 tot en met 10 oktober 2016;

– de aangifte Inkomstenbelasting van erflater in Nederland over de jaren 2015 en 2016;

– de aangifte Inkomstenbelasting van erflater in Curaçao over de jaren 2015 en 2016;

– en indien over enig jaar geen aangifte is gedaan een verklaring hieromtrent van de belastingdienst.

De rechter bepaalt dat indien gedaagde met de afgifte van een of meer van de hiervoor vermelde bescheiden in gebreke blijft, zij aan eisers een dwangsom moet betalen van € 12.500,00 per informatiestroom.

De rechter verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag over de vereffening en verdeling van een erfenis, over de legitieme of over het kindsdeel, over informatieverstrekking over de omvang van de legitieme of over de termijn voor het inroepen van de legitieme, belt u dan gerust met onze advocaat legitieme op 020-3980150.