Van onze advocaat aandeelhouder ondernemingsrecht. Op 24 februari 2017 heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan over gegronde redenen voor twijfel aan juist beleid en juiste gang van zaken in een onderneming vanwege het onvoldoende informeren van de minderheidsaandeelhouder door het bestuur van de onderneming.
De Ondernemingskamer overweegt als volgt.
Uit de feiten blijkt dat S in haar hoedanigheid van aandeelhouder van de onderneming door A als bestuurder van de onderneming onvoldoende is geïnformeerd over de gang van zaken binnen de onderneming.
De informatieplicht aan aandeelhouders
In aanvulling op het wettelijk uitgangspunt van artikel 2:217 lid 2 BW dat het bestuur aan de algemene vergadering van aandeelhouders (AvA) alle verlangde inlichtingen dient te verschaffen, tenzij een zwaarwichtig belang van de vennootschap zich daartegen verzet, houdt de aandeelhoudersovereenkomst tussen de bestuurder A, de aandeelhouder S en de onderneming in dat het bestuur aan de aandeelhouders alle informatie zal verschaffen en dat de aandeelhouders zo vaak als een van hen dat verlangt overleg zullen plegen over de gang van zaken binnen de onderneming.
Het ligt, mede gelet op het besloten karakter van de vennootschap, voor de hand dat die overeengekomen informatie- en overlegverplichting ook bestaat buiten het kader van een formele aandeelhoudersvergadering. Uit de onder de feiten genoemde correspondentie blijkt dat S vragen heeft gesteld over de jaarrekening 2015, de prognose en de strategie voor 2016, de ontwikkeling van de omzet en van de liquiditeit, de huurovereenkomst tussen de onderneming en A, de aan de onderneming verstrekte leningen en de aan A gedane betalingen.
Ook nadat de aandeelhouder S bij brief en tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders had aangedrongen op het alsnog deugdelijk beantwoorden van haar vragen, is volledige beantwoording uitgebleven. De onderneming is haar toezegging om vragen na afloop van de aandeelhoudersvergadering schriftelijk te beantwoorden niet nagekomen. Sterker nog, uit de reacties kan worden afgeleid dat de onderneming niet voornemens is haar informatieverplichting jegens S als aandeelhouder na te komen. Het door de bestuurder A in deze correspondentie ingenomen standpunt dat de onderneming niet gehouden is tot beantwoording van bepaalde vragen van S als aandeelhouder, is in het licht van de wettelijke en de overeengekomen informatieverplichting niet goed begrijpelijk.
De Ondernemingskamer constateert dat vanwege het tegenstrijdig belang tussen de bestuurder A en de onderneming, laatstgenoemde jegens S als aandeelhouder gehouden is openheid van zaken te verschaffen over de zakelijkheid van de huurprijs en de overige inhoud van de huurovereenkomst tussen A en de onderneming, de leasekosten van de auto, de betalingen aan de bestuurder A en tussen de onderneming en A bestaande geldleningen. De onderneming heeft die openheid jegens S als aandeelhouder niet betracht.
Uit het bovenstaande volgt dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van de onderneming. Deze gegronde redenen hebben betrekking op het beleid en de gang van zaken van de onderneming.
De Ondernemingskamer zal een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de onderneming bevelen. De Ondernemingskamer is van oordeel dat het nodig is een onmiddellijke voorziening te treffen die ertoe strekt te bewerkstelligen dat de onderneming haar verplichtingen jegens S als minderheidsaandeelhouder, in het bijzonder haar informatieverplichting, alsnog zal nakomen. De Ondernemingskamer zal daarom bij wijze van onmiddellijke voorziening een commissaris benoemen die toezicht zal houden op het bestuur van de onderneming en in het bijzonder, maar niet uitsluitend, op de informatieverschaffing aan de minderheidsaandeelhouders.
Heeft u vragen over aandeelhouders, aandeelhoudersovereenkomsten, de AvA of over de informatieplicht van het bestuur van een onderneming, belt u dan gerust onze advocaat aandeelhouder ondernemingsrecht op 020-3980150.