Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 8 september 2020 uitspraak gedaan over de vraag of een erfgenaam een nalatenschap zuiver had aanvaard vanwege het verrichten van beschikkingshandelingen.
De rechtbank heeft ion eerste instantie de vraag of er zuiver is aanvaard bevestigend beantwoord.
Het oordeel van de rechtbank is gebaseerd op de overweging dat appellant na het overlijden van erflaatster een bedrag van € 500,- van de betaalrekening van erflaatster heeft opgenomen en van dat bedrag € 50,- cadeau heeft gedaan aan zijn kleindochter en een schuldeiser in de nalatenschap heeft voldaan (namelijk: de belastingdienst).
De rechtbank overwoog dat dit beschikkingsdaden zijn, die zijn verricht vóórdat hij de keuze voor beneficiaire aanvaarding had gemaakt.
De rechtbank oordeelde dat appellant om die reden geacht wordt de nalatenschap zuiver te hebben aanvaard.
Appellant is het niet eens met dit oordeel van de rechtbank.
Hij stelt dat hij nooit de bedoeling heeft gehad de nalatenschap zuiver te aanvaarden en dat hij slechts heeft gedaan wat voor het beheer van de nalatenschap passend en geboden was.
Hij stelt dat hij op de dag van overlijden van moeder een bedrag van € 500,- van haar rekening heeft opgenomen om daarmee voorkomende kosten te kunnen betalen.
Van dat bedrag heeft hij aan zijn kleindochter € 50,- betaald als verjaardagscadeau, dit conform de wens van erflaatster.
Verder heeft hij van het opgenomen bedrag een deel, groot € 120,- aan zichzelf uitbetaald omdat hij (na het overlijden van moeder) een aanslag zorgtoeslag ten name van moeder had betaald.
Hij had die aanslag betaald teneinde een mogelijke toename van die schuld te voorkomen wegens het in rekening brengen van rente en kosten.
Appellant stelt dat hij de rest van het opgenomen geld, samen met het geld uit de portemonnee van moeder op 7 december 2015 heeft gestort op de rekening van de erven.
Geïntimeerde stelt zich op het standpunt dat appellant met de opname van het bedrag van € 500,- en de besteding van een deel van dat bedrag, beschikkingshandelingen heeft verricht en daarmee de nalatenschap zuiver heeft aanvaard.
Geïntimeerde betwist daarenboven dat een deel van het opgenomen geld door appellant zou zijn besteed aan een cadeau voor de kleindochter aan de betaling van een belastingaanslag zoals appellant heeft gesteld.
Geïntimeerde heeft ook nog aangevoerd dat appellant nog verdere beschikkingshandelingen heeft verricht, te weten: appellant heeft, zonder overleg met hem, kleding van moeder naar de kringloop gebracht en zich goederen van moeder toegeëigend, te weten: twee trouwringen, een trouwboekje en de administratie van moeder.
Heeft de erfgenaam de nalatenschap zuiver aanvaard? Beschikkingshandeling. Gift. Betaling van een schuld.
De rechter overweegt het volgende.
Aanvaarding van een nalatenschap kan uitdrukkelijk geschieden conform artikel 4:191 lid 1 BW dan wel stilzwijgend conform het bepaalde in artikel 4:192 lid 1 BW.
Vast staat dat van een uitdrukkelijke aanvaarding van de nalatenschap door appellant conform het bepaalde in artikel 4:191 lid 1 BW geen sprake is.
Beoordeeld moet worden of appellant stilzwijgend heeft aanvaard conform het bepaalde in artikel 4:192 lid 1 BW, zoals die bepaling gold tot 1 september 2016.
Tot die datum luidde de bepaling:
Een erfgenaam die zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt, aanvaardt daardoor de nalatenschap zuiver, tenzij hij zijn keuze reeds eerder heeft gedaan.
Of uit de gedragingen van een erfgenaam de bedoeling kan worden afgeleid de nalatenschap zuiver te aanvaarden, hangt af van de omstandigheden van het geval (onder meer: Hoge Raad, 22 mei 2015, HR:2015:1284).
Van belang is voorts dat ingevolge artikel 4:185 lid 1 BW gedurende drie maanden na het overlijden van een erflater het “recht van beraad” bestaat, gedurende welke termijn de erfgenamen beheershandelingen mogen verrichten zonder hun keuzebevoegdheid te verliezen (MvA, Parl. Gesch. Boek 4 BW, p. 933).
In het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 21 november 2008, HR:2008:BD5985) kunnen ook beschikkingshandelingen onder beheer worden begrepen, afhankelijk van de aard van die handelingen en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
Het hof neemt voor de beoordeling van het hier bedoelde geschilpunt verder in overweging dat tussen partijen vast staat dat appellant (met zijn gezin) intensief contact met erflaatster had en onder meer de administratie voor haar regelde, terwijl geïntimeerde al tientallen jaren geen enkel contact meer had met zijn ouders en met zijn broer.
Dat de kamers van moeder in de twee verzorgingshuizen na haar overlijden snel ontruimd moesten worden is niet in geschil. Evenmin is in geschil dat de spullen van moeder uit de twee kamers zijn opgeslagen bij appellant. Appellant heeft onweersproken gesteld dat ook de trouwring van moeder en de administratie tot de opgeslagen spullen horen. De trouwring van vader is volgens appellant destijds door moeder bij de uitvaart van vader in diens kist gelegd.
Dat ten aanzien van deze goederen sprake zou zijn geweest van toe-eigening door appellant is, in het licht van diens betwisting, onvoldoende door geïntimeerde onderbouwd, zodat die stelling van geïntimeerde niet kan worden aanvaard.
Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat de voormelde opslag van bezittingen van moeder in de geven omstandigheden niet als een daad van zuivere aanvaarding kan worden aangemerkt.
Dit laatste geldt evenzeer voor het opruimen van de kleding van moeder door deze naar de kringloop te brengen.
Dat appellant dat heeft gedaan zonder vooroverleg met geïntimeerde is weliswaar formeel niet juist maar, in het licht van de omstandigheden, hiervoor genoemd, wel begrijpelijk.
Wat betreft de opname van een bedrag van € 500,- en de besteding van een deel daarvan is het hof van oordeel dat – in het geval juist is hetgeen appellant omtrent deze opname en de besteding ervan heeft gesteld – ook hieruit nog geen zuivere aanvaarding van de nalatenschap door appellant moet worden afgeleid, dit in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dat appellant een bedrag van € 500,- beschikbaar wilde hebben voor het doen van eventuele noodzakelijke uitgaven acht het hof in de gegeven omstandigheden begrijpelijk, mede in aanmerking genomen het feit dat appellant onweersproken heeft gesteld dat hij met de geldopname geenszins de bedoeling had de nalatenschap van moeder te aanvaarden.
Indien juist is dat appellant € 50,- van het opgenomen bedrag heeft besteed om, ter uitvoering van de wens van erflaatster, een verjaardagscadeau te geven aan de kleindochter en indien juist is dat een deel groot € 120,- is besteed aan de betaling van een belastingaanslag teneinde rente en kosten te voorkomen, kan uit die handelingen evenmin worden afgeleid dat appellant de nalatenschap van moeder zuiver heeft aanvaard (vergelijk in dit verband Hof Den Bosch 25 februari 2020, GHSHE:2020:698).
Geïntimeerde heeft echter gemotiveerd betwist dat een deel van het contant opgenomen geld door appellant is besteed aan een cadeau voor de kleindochter en aan de betaling van een belastingaanslag.
Hij wijst erop dat van de rekening van erflaatster op 19 juni 2015 (dus vóór haar overlijden) een bedrag van € 50,- is overgeboekt naar de rekening van de dochter (het hof begrijpt: de moeder van [kleindochter) met als omschrijving: “cadeau verjaardag kleindochter”, hetgeen blijkt uit bankafschrift met volgnummer 469.
Geïntimeerde stelt verder dat bovendien uit de verklaringen van appellant zelf blijkt dat moeder vóór haar overlijden een enveloppe met € 50,- had klaargelegd als verjaardagscadeau voor de kleindochter. Volgens geïntimeerde toont dit temeer aan dat de € 50,- niet als cadeau voor de kleindochter is betaald van het opgenomen bedrag van € 500,-.
Wat betreft de aanslag zorgtoeslag heeft geïntimeerde erop gewezen dat appellant heeft verklaard dat het om de aanslag over het jaar 2014 zou gaan, terwijl uit productie bij de memorie van grieven van appellant blijkt dat de aanslag over dat jaar € 210,- bedroeg.
Bovendien is die aanslag niet door appellant betaald maar van de rekening van erflaatster, op 10 augustus 2015, hetgeen blijkt uit het rekeningafschrift met volgnummer 471.
Gelet op deze gemotiveerde betwisting van geïntimeerde, kan vooralsnog niet worden vastgesteld dat appellant een deel van het opgenomen bedrag ad € 500,- heeft besteed als cadeau voor kleindochter ten bedrage van € 50,-, en aan een belastingaanslag ten bedrage van € 120,-.
Appellant heeft echter aangeboden zijn stellingen te bewijzen en het hof zal hem hiertoe in de gelegenheid stellen.
Indien appellant niet slaagt in deze bewijsopdracht moet aangenomen worden dat hij een deel van het opgenomen geld zelf heeft behouden.
De conclusie moet dan zijn dat hij de nalatenschap van moeder zuiver heeft aanvaard.
Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.
Heeft u een vraag aan onze advocaat kindsdeel over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, over het berekenen van de legitieme, of over het verschil tussen zuivere en beneficiaire aanvaarding, belt u dan gerust onze advocaat kindsdeel op 020-3980150.
Wilt u meer weten over het kindsdeel, bezoek dan onze website over het kindsdeel. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.