Van onze advocaat bedrijfsovername. Onlangs heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van de voorraad bij een bedrijfsovername. Het Hof stelde op de voet van artikel 7:4 BW de prijs vast van de overgenomen voorraden.

De vordering van de advocaat van geïntimeerde strekt tot betaling van de restant koopsom van de aan geïntimeerde overgedragen aandelen. De restant koopsom is gelijk aan de waarde van de voorraden als vermeld in de definitieve balans onder aftrek van hetgeen door geïntimeerde al op grond van de prognosebalans aan voorraden is betaald. Volgens de advocaat van de geïntimeerde had de voorraad ten tijde van de overdracht van de onderneming een waarde van ruim € 234.000,-.

Ofschoon geïntimeerde haar hoofdvordering zelf heeft aangeduid als een vordering tot schadevergoeding, betreft het een vordering tot nakoming van de overeenkomst tussen partijen. Geïntimeerde vordert immers betaling van de restant van de koopsom. Nu de hoofdvordering van geïntimeerde niet het karakter heeft van een vordering tot schadevergoeding, is artikel 6:97 BW niet op deze vordering van nakoming van toepassing (HR:1999:AA1486). Artikel 6:97 BW verleent de rechter dan ook niet de bevoegdheid de omvang van de vordering van geïntimeerde te schatten.

Een redelijke prijs volgens artikel 7:4 BW

Hetgeen hiervoor is overwogen, dwingt niet, anders dan geïntimeerde lijkt te veronderstellen, tot de conclusie dat de vordering van geïntimeerde slechts toewijsbaar is indien in een deskundigenonderzoek nauwkeurig de waarde van de overgedragen voorraden wordt bepaald. Partijen zijn overeengekomen dat de definitieve koopsom van onder meer de voorraden zal worden vastgesteld op basis van de definitieve overnamebalans. In de overeenkomst is bepaald op welke wijze de waarde van de voorraden in de definitieve overnamebalans zal worden vastgesteld. Aldus hebben zij in de koopovereenkomst geen prijs bepaald voor de voorraden, maar hebben zij procesafspraken gemaakt ter bepaling van die prijs. Wanneer die procesafspraken niet tot overeenstemming leiden en een geschil ontstaat, is het uiteindelijk de rechter die de prijs zal moeten vaststellen. Het feit dat partijen zelf de prijs niet kunnen vaststellen, betekent nog niet dat geen prijs, of de voorlopige vastgestelde prijs, is verschuldigd. In dit verband overweegt het hof dat de koper indien geen prijs is bepaald een redelijke prijs is verschuldigd (artikel 7:4 BW).

Nu de gemaakte procesafspraken niet hebben geleid tot de vaststelling van een prijs waarmee beide partijen kunnen instemmen, is geïntimeerde een redelijke prijs verschuldigd. Bij het vaststellen van de redelijke prijs dient de rechter aan te sluiten bij hetgeen de afgesproken procedure wel heeft opgeleverd en bij hetgeen tussen partijen vaststaat over de waardemaatstaf. Binnen deze kaders heeft hij een zekere mate van vrijheid om de redelijke prijs te bepalen. Nu geen sprake is van door de verkoper ‘gewoonlijk bedongen prijzen’ in de zin van artikel 7:4 BW, zal de rechter aansluiting hebben te zoeken bij wat gangbaar is (HR:1997:AG7242).

Het hof zal, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, nagaan of de prijs van de aandelen kan worden vastgesteld. Partijen hebben de prijs van de aandelen al grotendeels zelf vastgesteld. Zij verschillen slechts van mening over één bestanddeel van die prijs, te weten de waarde van de voorraden. Het hof kan zich dan ook beperken tot dat bestanddeel.  In hoger beroep is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat de voorraden ‘going concern’ dienen te worden gewaardeerd en dat de ‘going concern’ waarde kan worden bepaald door op de inkoopwaarde van de voorraden een aftrek toe te passen wegens incourantheid. Het hof beslist overeenkomstig.

Heeft u vragen over een bedrijfsovername, de waardering van de activa of passiva van een onderneming of over het verstrekken van garanties bij een bedrijfsovername, belt u dan gerust onze advocaat bedrijfsovername op 020-3980150.