Impliciete onterving. Vormvereisten van een testament. Bijlage bij een testament.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 12 april 2022 uitspraak gedaan over de vraag of een testament vernietigbaar was op grond van onjuiste beweegredenen
Moeder heeft in haar testament [geïntimeerde] tot haar enige erfgename benoemd met plaatsvervulling als volgens de wet.
Zij heeft daardoor – zolang geïntimeerde of afstammelingen van geïntimeerde haar erfgenaam/erfgenamen zijn – appellant impliciet onterfd.
Zij heeft in haar testament aan die erfstelling toegevoegd: “Ter toelichting op deze erfstelling verwijs ik naar de aan dit testament gehechte bijlage.”
In die bijlage licht zij de erfstelling van geïntimeerde en de onterving van appellant toe.
Volgens appellant zijn deze uiterste wilsbeschikkingen (erfstelling en onterving) gemaakt onder invloed van een onjuiste beweegreden in de zin van artikel 4:43 lid 2 BW en zou moeder ze niet hebben gemaakt als zij zou hebben geweten van die onjuistheid.
In de bijlage staat dat moeder in de veronderstelling was dat appellant haar op meerdere fronten heeft benadeeld en door zijn handelingen een deel van haar erfenis heeft toegeëigend.
Erfrecht. Vernietiging van een testament op grond van onjuiste beweegredenen? Impliciete onterving. Vormvereisten van een testament. Bijlage bij een testament.
De rechter oordeelt als volgt.
In artikel 4:43 lid 2 BW staat:
“Een uiterste wilsbeschikking, gemaakt onder invloed van een onjuiste beweegreden, is slechts dan vernietigbaar, wanneer de door de erflater ten onrechte veronderstelde omstandigheid die zijn beweegreden tot de beschikking is geweest, in de uiterste wil zelf is aangeduid en de erflater de beschikking niet zou hebben gemaakt, indien hij van de onjuistheid dier veronderstelling had kennis gedragen.”
De toelichting van moeder staat niet in haar testament zelf (‘uiterste wil’), maar is verwoord in een niet ondertekende bijlage bij dat testament.
Tussen partijen is allereerst in geschil of de bijlage bij het testament wel onderdeel uitmaakt van het testament en of de beweegreden, zoals artikel 4:43 lid 2 BW verlangt, wel in de uiterste wil is aangeduid.
Het hof is van oordeel dat de bijlage onderdeel uitmaakt van de uiterste wil van moeder en dat hetgeen in de bijlage staat als ‘in de uiterste wil aangeduid’ geldt.
De bijlage is aan de uiterste wil gehecht en vormt daarmee één geheel.
In het testament zelf staat de uiterste wilsbeschikking waar het moeder om gaat: de erfstelling van geïntimeerde en de impliciete onterving van appellant ; in de bijlage is de toelichting daarop verwoord.
De uiterste wilsbeschikkingen van moeder zijn vervat in een notariële akte en voldoen daardoor aan de vormeis die daaraan wordt gesteld (artikel 4:42 lid 3 BW en artikel 4:94 BW).
Dat die toelichting is vermeld in een bijlage bij het testament doet in dit geval geen afbreuk aan de verplichte notariële tussenkomst en de daaraan verbonden waarborgen, zoals het bewaken van de wilsbekwaamheid en de vrije wilsvorming.
Die waarborgen gelden zowel voor het testament als de bijlage.
Dat de bijlage niet door moeder is ondertekend maakt dat niet anders.
Door de verwijzing naar de bijlage in het testament is duidelijk dat dit haar toelichting is.
Vervolgens dient het hof te beoordelen of in het testament sprake is van onjuiste beweegredenen die leiden tot vernietigbaarheid van het testament.
Het hof is van oordeel dat moeder de erfstelling van geïntimeerde en de impliciete onterving van appellant heeft gemaakt onder invloed van onjuiste beweegredenen.
In de bijlage is vermeld dat moeder appellant heeft onterfd, omdat moeder in de veronderstelling was dat appellant een deel van de boomgaard zonder haar medeweten op zijn naam heeft gezet, terwijl hij volgens moeder daar geen recht op had.
Verder was zij in de veronderstelling dat de waarde van de blokhut door het verkleinen van het perceel aanzienlijk lager was geworden.
Hierdoor zouden zij en geïntimeerde zijn benadeeld.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat de veronderstellingen van moeder ten tijde van het opmaken van het testament onjuist zijn geweest.
Bij de scheiding en deling van de gemeenschap van vruchten en inkomsten zijn moeder en vader immers overeengekomen dat moeder een deel groot 12.50 are van de boomgaard zou krijgen toegedeeld.
Dit deel van de boomgaard behoorde op het moment van overlijden van moeder nog steeds tot haar vermogen.
Van enige benadeling van moeder of geïntimeerde door appellant of van het zich al toe-eigenen van de erfenis van moeder door appellant kan dan ook niet worden gesproken.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of moeder appellant niet impliciet zou hebben onterfd, indien zij van de onjuistheid van haar veronderstelling kennis had gedragen.
Appellant stelt dat indien en voor zover moeder zou hebben geweten dat haar veronderstellingen onjuist waren, zij hem niet zou hebben onterfd en dat hij evenals geïntimeerde voor 50% in de nalatenschap van moeder zou delen.
Die stelling van appellant wordt door geïntimeerde niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist.
Nu voldaan is aan de vereisten van artikel 4:43 lid 2 BW dient het testament van moeder voor zover het de erfstelling betreft (“Ik benoem mijn dochter tot mijn enige en algehele erfgename zulks met plaatsvervulling als volgens de wet.”) te worden vernietigd.
Voor het overige blijft het testament in stand.
Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.
Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.
Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.