Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft enige tijd geleden uitspraak gedaan over de vraag of een vordering was verjaard.

Ten aanzien van de vorderinghebben geïntimeerden zich beroepen op verjaring.

Het hof zal dit verweer, als het meest verstrekkend, als eerste behandelen.

De stelling van geïntimeerden is dat de vordering van appellant – als die al bestaat/bestond – op 29 september 2000 opeisbaar is geworden en dat uit artikel 3:307 lid 1 BW volgt dat die vordering per 29 september 2005 verjaard is.

Appellant voert daar tegen aan dat artikel 3:307 lid 2 BW meebrengt dat de verjaring van een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd – waarvan in dit geval sprake is – pas gaat lopen op de dag nadat de schuldeiser heeft meegedeeld tot opeising over te gaan.

Het hof begrijpt dat appellant zich op het standpunt stelt dat deze termijn op zijn vroegst op 27 maart 2014 is gaan lopen.

Daarnaast stelt appellant dat voor opeisbaarheid van een vordering wetenschap omtrent het bestaan daarvan bij de schuldeiser noodzakelijk is en deze niet bestond.

Ook beroept hij zich op artikel 3:321 lid 1 sub f BW: geïntimeerde heeft zijns inziens de opeisbaarheid van de vordering voor hem verborgen gehouden en op de onaanvaardbaarheid, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, van een beroep op verjaring.

Tenslotte doet hij nog een beroep op het feit dat de vordering een gemeenschap vormt en verdeling daarvan te allen tijde kan worden gevorderd (artikel 3:178 BW) en dat, zou de vordering al verjaard zijn, de waarde daarvan ingevolge artikel 6:131 BW nog steeds kan worden betrokken in de verdeling van de nalatenschap van moeder op grond van gedwongen schuldverrekening ex artikel 3:184 BW.

Erfrecht. Verjaring van een vordering? Onverdeeldheid. Vordering tot verdeling. Gedwongen schuldverrekening.

De rechter oordeelt als volgt.

De betreffende verbintenis vloeit voort uit de bepalingen van de akte van 10 juli 1995,

Daarin is de uitwerking van de meerwaardeclausule gegoten in de vorm van een te verdelen koopsom.

Die verdeling heeft tot op heden niet plaatsgevonden zodat er sprake is van een onverdeeldheid.

Dan brengt artikel 3:178 lid 1 BW mee dat van verjaring geen sprake kan zijn, nu de verdeling te allen tijde kan worden gevorderd.

Deelgenoten in deze onverdeeldheid zijn ingevolge de akte de ouders of hun rechtverkrijgenden; als een van die rechtverkrijgenden kan appellant thans deze verdeling vorderen, aangezien uit de aard van de gemeenschap of uit de overige leden van artikel 3:178 BW niet iets anders voortvloeit.

Het beroep op verjaring faalt dus.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.

Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.