De Advocaat-Generaal bij het Parket bij de Hoge Raad heeft onlangs de juridische kaders besproken van een som in eens.

Verzoeker tot cassatie maakt aanspraak op een som ineens wegens werkzaamheden die hij in het verleden heeft verricht in het boerenbedrijf van zijn vader, de erflater (art. 4:36 BW).

Het hof heeft zijn verzoek tot vaststelling van de som ineens afgewezen omdat de door [verzoeker] genoten en naar billijkheid toe te rekenen voordelen, onder andere uit hoofde van bespaarde huur en kost en inwoning, naar verwachting groter zijn dan de maximaal gestelde omvang van de gewenste vergoeding.

In cassatie klaagt verzoeker over de wijze waarop het hof de relevante periode heeft vastgesteld. Voorts zou het hof ten onrechte de imputatiebepaling van art. 4:36 lid 2 BW hebben toegepast en hebben miskend dat in die bepaling als vereiste wordt gesteld dat het in mindering te brengen voordeel als beloning voor de werkzaamheden moet kunnen worden aangemerkt.

Erfrecht. Som in eens. Juridisch kader. Meerderjarig kind. Verrichtte arbeid. Hoogte van de vergoeding. Uitgesteld loon. Termijn van inroepen van de aanspraak. Imputatie.

De A-G overweegt als volgt.

Als een meerderjarig kind arbeid met een niet-incidenteel karakter heeft verricht in de huishouding of het beroep of bedrijf van de erflater, zonder daarvoor een passende beloning te hebben ontvangen, kan dat kind na overlijden van de erflater aanspraak maken op een som ineens, strekkende tot billijke vergoeding voor die arbeid (art. 4:36 lid 1 BW).

Het kind dient zijn aanspraak op de som ineens kenbaar te maken binnen de fatale termijn van negen maanden na het overlijden van de erflater (art. 4:37 lid 1 BW).

Het in 2003 ingevoerde recht van het kind op dit ‘uitgestelde salaris’ of ‘salaire différé’ vindt zijn oorsprong in de agrarische sector, waarin het regelmatig voorkwam dat boerenzoons werkzaam waren in het bedrijf van hun ouders.

De uiteindelijke wetsbepaling is echter niet beperkt tot agrarische bedrijven.

Hoewel gediscussieerd werd over de wenselijkheid en zin en onzin van de invoering van de mogelijkheid om aanspraak te maken op uitgesteld salaris, gaf voor de wetgever de billijkheid de doorslag:

“De doorslag voor opneming van de bepaling in het ontwerp hebben echter billijkheidsoverwegingen gegeven: men kan het betreuren dat ouders hun kinderen zonder behoorlijke vergoeding geruime tijd voor zich werk laten verrichten dat economische waarde heeft, en hen zelfs niet in hun uiterste wil daarvoor belonen, ligt het geval er eenmaal, dan is het niet meer dan billijk aan zulke kinderen bij de verdeling der nalatenschap een krachtiger en omvangrijker recht te verlenen dan aan hun broers en zusters of andere erfgenamen.”

Het belang van de regeling lijkt voor gezinnen anno 2023 beperkt te zijn.

In de afwikkeling van nalatenschappen waarin in het (verre) verleden arbeid is verricht door een kind, wordt echter met enige regelmaat nog aanspraak gemaakt op de som ineens.

Uit de rechtspraak blijkt evenwel dat rechters over het algemeen terughoudend zijn in het toekennen van een uitgesteld loon.

De omvang van de som ineens is niet wettelijk vastgelegd.

De voorkeur is gegeven aan een eenvoudige bepaling, die veel aan de billijkheid overlaat.

Voor het vaststellen ervan zijn uit de wet en de wetsgeschiedenis wel een aantal handvatten op te maken.

Ten eerste geldt een wettelijk maximum: de som ineens of de gezamenlijke sommen ineens bedragen niet meer dan de helft van de waarde van de nalatenschap (art. 4:37 lid 4 BW).

Als startpunt voor het bepalen van de omvang geldt het loon dat op het moment van de werkzaamheden gebruikelijk tegenover de arbeid stond, waarop dan de geschatte tegenwaarde van de genoten kost en inwoning in mindering komt.

Gelet op de familieverhouding zal ook met billijkheidsfactoren rekening moeten worden gehouden.

Daarnaast moet bij het bepalen van de omvang rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval.

De minister heeft dit als volgt verwoord:

“De omvang van een billijke vergoeding (…) zal afhankelijk zijn van diverse factoren, zoals de aard van de arbeid en het voor die arbeid gebruikelijke loonniveau alsmede de duur en de omvang van de verrichte arbeid.

Ook zal bijvoorbeeld van invloed kunnen zijn dat een kind geen bijdrage voor kosten en inwoning heeft hoeven voldoen hoewel zijn niet mee-arbeidende broers of zusters wel kostgeld moesten betalen.

Verder zal rekening gehouden kunnen worden met de mate waarin het kind, ondanks het afwezig zijn van een beloning, van die arbeid heeft geprofiteerd, bijvoorbeeld door het opdoen van relevante arbeidservaring en het verwerven van de mogelijkheid van bedrijfsvoortzetting.

Voor zover het kind, rekening gehouden met al deze en dergelijke factoren, geen passende beloning voor zijn/haar arbeid heeft ontvangen kan het aanspraak maken op een som ineens krachtens artikel 4.2A.2.7.”17

Tot slot is voor de vaststelling van de verschuldigde som ineens nog art. 4:36 lid 2 BW van belang.

Op grond van deze zogenoemde imputatiebepaling wordt op de gevonden som in mindering gebracht

1) hetgeen het kind al van de erflater heeft ontvangen en

2) hetgeen het kind krachtens making of sommenverzekering op het leven van de erflater verkrijgt of had kunnen verkrijgen, steeds voor zover dat als beloning voor de werkzaamheden kan worden beschouwd.

Wilt u de gehele conclusie bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.

Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.