Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 17 november 2020 uitspraak gedaan over een vordering tot tussenkomst op grond van art. 217-219a Rv.
Erfrecht. Procesrecht. Hoger beroep. Vordering tot tussenkomst. Voldoende belang? Voeging. Goede procesorde.
De rechter oordeelt als volgt.
Het hof overweegt dat een partij op de voet van art. 217 Rv in een aanhangig geding kan vorderen te mogen tussenkomen indien zij een eigen vordering wenst in te stellen tegen (een van) de procederende partijen en voldoende belang heeft zich met dat doel te mengen in het aanhangige geding in verband met de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden.
Dat belang kan erin bestaan dat in verband met de gevolgen die de uitspraak in de hoofdzaak kan hebben, benadeling of verlies van een recht van de tussenkomende partij dreigt, dan wel diens positie anderszins kan worden benadeeld.
Aan de toewijsbaarheid van een vordering tot tussenkomst kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het zijn van mede-erfgenaam in de nalatenschap van zijn vader aan appellant geen belang geeft om in de onderhavige procedure tussen te komen.
De hoofdzaak heeft betrekking op een vordering van geïntimeerde op moeder.
Gesteld noch gebleken is hoe voor appellant, die zijn erfdeel uit de nalatenschap van vader al ontvangen heeft, enige benadeling of verlies dreigt of zijn positie anderszins kan worden benadeeld.
Ook de omstandigheid dat moeder niet in staat was de zittingen fysiek bij te wonen betrof geen eigen belang van appellant en gaf hem geen recht op tussenkomst.
Die situatie kon eenvoudig worden opgelost met een volmacht, hetgeen ook daadwerkelijk zo is gebeurd.
Aangezien het hof voorts moet oordelen naar de feiten en het recht ten tijde van zijn einduitspraak moet in beschouwing worden genomen dat moeder inmiddels is overleden en dat alleen al om die reden het argument van appellant niet opgaat.
In de onderhavige procedure is er conservatoir beslag gelegd op vermogensbestanddelen van moeder en niet van appellant.
Eventuele schade en lager rendement ten gevolge van de beslagleggingen vallen derhalve in het vermogen van moeder en niet in dat van appellant.
Niet in te zien valt dat appellant hierdoor rechtens relevante (in)directe schade lijdt.
Verder beroept appellant zich op zijn belang in verband met de toekomstige erfrechtelijke aanspraken op het vermogen van moeder.
Dit belang is te algemeen om tussenkomst te rechtvaardigen.
Het volgen van de gedachtegang van appellant zou ertoe leiden dat in iedere willekeurige gerechtelijke procedure toekomstige erfgenamen tussenkomst zouden kunnen vorderen ter veiligstelling van mogelijke al dan niet in de verre toekomst gelegen erfrechtelijke aanspraken.
Tijdens het pleidooi weigerde appellant en zijn advocaat verder te specificeren waarop zij doelen met ‘toekomstige erfrechtelijke aanspraken’ zodat de stellingen ter zake in vaagheid zijn blijven steken.
Terzijde en ten overvloede merkt het hof op dat moeder bij testament appellant (en ook geïntimeerde heeft onterfd.
Het hof overweegt voorts nog dat een oordeel over de gerechtvaardigdheid van de verlangde tussenkomst alleen mogelijk is indien duidelijk is wat de tussenkomende partij wenst te bewerkstelligen (Hoge Raad, 28 maart 2014, HR:2014:768).
Appellant heeft evenwel nagelaten duidelijk te maken wat hij als tussenkomende partij wenst te vorderen en van wie.
Voor zover uit zijn incidentele conclusie in eerste aanleg geconcludeerd moet worden dat appellant opheffing van het onder moeder gelegde beslag wenst te vorderen, dient geoordeeld te worden dat hem die vordering niet toekomt.
Temeer gelet op de mededeling van de vereffenaar ter zitting dat hij na voortzetting van de procedure bij de rechtbank de vordering van geïntimeerde wil gaan erkennen, had het op de weg van appellant gelegen om voldoende duidelijk toe te lichten of hij als tussenkomende partij een vordering wil instellen, en zo ja wat en tegen wie.
Nu appellant dit alles heeft nagelaten, is ook hiermee zijn belang om te mogen tussenkomen niet gebleken.
Het hof overweegt ten overvloede nog dat ook indien appellant zich in de procedure tussen geïntimeerde en moeder zich zou willen voegen, die vordering afgewezen zou moeten worden.
Ook hier geldt dat appellant geen belang bij voeging heeft.
Een gevoegde partij kan bovendien stellingen innemen of verweren aanvoeren voor zover die niet strijdig zijn met de stellingen van de partij aan wier zijde zij zich wil voegen (vgl. Hoge Raad, 22 juni 2012, HR:2012:BW9067).
Gesteld noch gebleken is dat appellant zich aan de zijde van geïntimeerde zou willen voegen.
Voor zover appellant zich aan de zijde van de vereffenaar zou willen voegen, heeft hij daarbij reeds geen belang gelet op de mededeling van de vereffenaar dat hij de vordering gaat erkennen.
Ten overvloede overweegt het hof over de grief en de andere grieven dat de goede procesorde zich zou verzetten tegen een tussenkomst of voeging door appellant in de procedure.
De vordering tot tussenkomst, het eerdere niet-ontvankelijke hoger beroep tegen vonnis 1 en de wijze van procesvoering door appellant in beide procedures hebben reeds tot aanzienlijke en onredelijke vertraging geleid.
Het hof verwijst ter illustratie naar het genoemde arrest van dit hof van 26 juni 2018, waarin het hof oordeelt dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van procesrecht en hem in de werkelijke proceskosten veroordeelt.
Het hier genoemde belang van appellant levert geen zelfstandig belang op om te mogen tussenkomen nu aan eventuele beoordelingen door de rechtbank in de procedure tussen geïntimeerde en moeder geen gezag van gewijsde toekomt in het nadeel van appellant.
Daar komt bij dat deze procedure in eerste aanleg is gevoegd bij een procedure waarin appellant wel partij is en waarin (grotendeels) hetzelfde feitencomplex speelt.
Uit het enkele feit dat de rechtbank deze procedure bij de andere procedure heeft gevoegd volgt nog niet een voldoende belang van appellant om in die andere procedure te mogen tussenkomen.
Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.
Heeft u een vraag aan onze advocaat kindsdeel over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat kindsdeel op 020-3980150.
Wilt u meer weten over het kindsdeel, bezoek dan onze website over het kindsdeel. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.