Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op enige tijd geleden uitspraak gedaan over de vraag of het kindsdeel vervroegd kon worden uitgekeerd vanwege de onderbewindstelling van de langstlevende echtgenoot.
De erflater heeft in zijn testament van 21 december 1981 een ouderlijke boedelverdeling opgenomen (in de zin van artikel 4:1167 van het (oude) Burgerlijk Wetboek (BW)) op grond waarvan zijn vijf kinderen, waaronder de bewindvoerder, een geldvordering hebben op de rechthebbende ter grootte van hun erfdeel in de nalatenschap van de erflater.
De kantonrechter heeft bij de bestreden beschikking overwogen dat in het testament van de erflater niet is opgenomen dat de kindsdelen opeisbaar zijn wanneer zich een situatie voordoet zoals opname in een verpleegtehuis of onderbewindstelling en heeft het verzoek daarom afgewezen.
In hoger beroep heeft de bewindvoerder gesteld de vorderingen niet op te eisen, maar in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van de rechthebbende toestemming te verzoeken om de erfdelen van de kinderen uit de nalatenschap (vervroegd) uit te mogen keren.
Hij doet hierbij een beroep op de bepaling in de akte van boedelscheiding uit 1991.
Ouderlijke boedelverdeling. Kindsdeel. Opeisbaarheid kindsdeel bij verpleging of onderbewindstelling van langstlevende. Vervroegd Uitkeren van de niet-opeisbare erfdelen?
De rechter oordeelt als volgt.
Het hof overweegt dat het uitbetalen van niet-opeisbare vorderingen in een situatie van bewind een beheersdaad is waarvoor op grond van artikel 1:441 lid 2 onder a BW een machtiging van de rechter is vereist.
Het hof neemt verder als uitgangspunt de Aanbevelingen meerderjarigenbewind van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton & Toezicht (LOVCK), waarin onder meer de taken van de bewindvoerder zijn omschreven.
Het hof stelt voorop dat de rechthebbende niet verplicht is tot het vervroegd aflossen van de kindsdelen.
Niettemin kan een verzoek van de bewindvoerder om te worden gemachtigd tot het uitkeren van (niet-opeisbare) erfdelen namens een rechthebbende die zijn wil niet kan bepalen worden toegewezen indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven.
Het hof acht daarvan in deze zaak geen sprake en overweegt daartoe allereerst dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de rechthebbende de bedoeling heeft gehad om onder deze omstandigheden tot vervroegde aflossing van de kindsdelen over te gaan.
Deze bedoeling zou bijvoorbeeld eerder kunnen worden aangenomen wanneer sprake is van een schenkingstraditie.
Daarbij zij opgemerkt dat het vervroegd uitkeren van ‘kindsdelen’ wel gezien kan worden als een schenking omdat er nog niet uitgekeerd hoeft te worden, maar hiermee niet geheel gelijk dient te worden gesteld; het betreft immers echte aanspraken die slechts opeisbaarheidsbeperkingen hebben.
Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof echter niet gebleken van een schenkingstraditie.
De akten van schenking en schuldigerkenning van 15 april en 18 oktober 2005 wijzen daar naar het oordeel van het hof niet op, nu daarin is opgenomen dat slechts onder bepaalde voorwaarden uitkering van de geschonken bedragen kan plaatsvinden.
De bewindvoerder heeft naar voren gebracht dat in voornoemde schenkingsakten is bepaald dat ‘het schuldig erkende bedrag’ opeisbaar is in het geval de rechthebbende onder bewind wordt gesteld en dat de rechthebbende, wanneer zij nog wilsbekwaam was geweest, hetzelfde voor ogen zou hebben gehad ten aanzien van het uitkeren van de erfdelen van de kinderen, zodat ook om die reden zijn verzoek alsnog moet worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat uit deze schenkingsakten echter niet zonder meer blijkt van de expliciete wil van de rechthebbende dat de daarin opgenomen bepalingen gelijkgetrokken dienen te worden aan het (vervroegd) uitkeren van de erfdelen van de kinderen.
Het hof merkt in dit verband op dat de rechthebbende zowel ten tijde van het opstellen van de akte van boedelscheiding (in 1991) als (juist) ten tijde van het opstellen van de akten van schenking (in 2005), toen wel expliciet een bepaling is opgenomen voor het geval van bewind, bij de notaris de mogelijkheid heeft gehad om (aanvullend) vast te leggen dat in een situatie van bewindvoering en/of van opname in een verzorgingstehuis, de vorderingen van de kinderen ter zake de nalatenschap van de erflater opeisbaar zijn en in dat geval uitgekeerd worden.
Dit heeft zij echter beide keren niet gedaan.
Dat de akte van boedelscheiding door de notaris in zoverre ongelukkig is opgesteld en een en ander ten tijde van het opstellen van de akten van schenking abusievelijk niet tevens is meegenomen, zoals de bewindvoerder ter zitting heeft gesteld, is door hem niet nader onderbouwd en kan dan ook niet tot een ander oordeel leiden.
Het hof overweegt voorts dat door de bewindvoerder geen overige bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan het verzoek alsnog toewijsbaar is.
De omstandigheid dat het niet voor handen hebben van liquide vermogen in het verleden aan de vervoegde uitkering van de erfdelen in de weg heeft gestaan en dat dit anders is geworden door de overdracht van het (pand van het) bedrijf van (onder andere) de rechthebbende is hiervoor onvoldoende.
Hetzelfde geldt ten aanzien van het argument dat (twee van) de kinderen het geld goed kunnen gebruiken.
Ook het standpunt dat de rechthebbende hoog wordt aangeslagen in verband met de vermogenstoets heffing (de eigen bijdrage) vanwege het erfenisvermogen van de erflater en dat daarom tot uitkering van de kindsdelen moet worden overgegaan, heeft niet te gelden als een dergelijke omstandigheid.
De bewindvoerder heeft verder nog gewezen op een uitspraak van het gerechtshof Den-Haag (GHDHA:2016:2954), waarbij op grond van het bepaalde in artikel 4:17 BW een machtiging tot uitkering van de erfdelen aan de kinderen is verleend.
Het hof merkt hierover op dat de rechthebbende in die zaak heeft ingestemd met het gedane verzoek en alleen al om die reden niet gelijkgesteld kan worden aan onderhavige zaak.
Gelet op het voorgaande komt het hof niet toe aan het beoordelen van het eventuele effect van de uitkering van de erfdelen op de financiële positie van de rechthebbende in het kader van haar toekomstige verzorging.
Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking, op andere gronden, zal bekrachtigen.
Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.
Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.
Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.