De Hoge Raad heeft op 24 december 2021 arrest gewezen over de vraag of de bedoeling van de erflater diende te worden meegewogen bij een verzoek tot opheffing van een legaat.

Verweerder 1 en verweerder 3 zijn de twee kinderen die zijn geboren uit het huwelijk van hun ouders (hierna ook de erflaters).

De legatarissen zijn de kinderen van verweerder 3.

De vader van verweerder 1 en verweerder 3 is in 2014 overleden.

In zijn testament heeft hij zijn echtgenote en verweerder 3 ieder voor 1/1000ste deel tot erfgenaam benoemd en verweerder 1 voor 998/1000ste deel.

Voorts heeft hij zijn helft van een chalet in Zwitserland (hierna: het chalet) aan de legatarissen gelegateerd.

De nalatenschap van de vader is niet afgewikkeld.

In dit geding verzoekt verweerder de verbintenissen uit de legaten met betrekking tot het chalet op te heffen, althans te wijzigen, en voorwaardelijk, indien dit verzoek wordt toegewezen, de legatarissen op straffe van een dwangsom te verbieden het gebruik en het beheer van het chalet voort te zetten en te gebieden het chalet van alle verhuurwebsites af te halen.

De rechtbank heeft het verzoek afgewezen.

Het hof heeft bij mondeling gedane uitspraak de beschikking van de rechtbank vernietigd en de verbintenissen uit de legaten van erflaters met betrekking tot het chalet opgeheven.

Het middel klaagt dat het hof van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan door toepassing te geven aan art. 4:123 BW, nu niet is gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die tot opheffing van de legaten noodzaken, althans dat het hof niet de voorgeschreven terughoudendheid in acht heeft genomen.

Het middel klaagt dat het hof in strijd met art. 4:123 lid 2 BW heeft verzuimd rekening te houden met de bedoeling van erflaters dat het chalet naar de kleinkinderen zou gaan, althans in de familie te houden.

Erfrecht. Legaat. Verzoek tot opheffing van een legaat. Vereisten voor toewijzing. Toetsing.  Dient de bedoeling van de erflater te worden meegewogen?

De Hoge Raad overweegt als volgt.

Art. 4:123 BW bepaalt in lid 1 dat de rechter op verzoek van de legataris of van hem die met het legaat belast is, de verbintenissen uit een legaat kan wijzigen of geheel of gedeeltelijk opheffen op grond van na het overlijden van de erflater ingetreden omstandigheden welke van dien aard zijn, dat de andere partij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van die verbintenissen niet mag verwachten.

Lid 2 bepaalt dat de rechter bij een wijziging of opheffing zoveel mogelijk de bedoeling van de erflater in acht dient te nemen.

De regeling vormt de erfrechtelijke pendant van art. 6:258 BW.

In de aard van de geformuleerde bevoegdheid ligt besloten dat zij slechts in uitzonderlijke omstandigheden zal kunnen worden toegepast.

Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het hof valt af te leiden dat de curator het kort geding heeft aangespannen om de medewerking van onder meer verweerder 1, de legatarissen en verweerder 3 voor de levering van het chalet te verkrijgen, dat verweerder 1 de daartoe opgestelde volmacht op de dag voor de mondelinge behandeling bij het hof heeft ondertekend, en dat verweerder 3, en in diens voetspoor de legatarissen, hebben geweigerd de gepresenteerde volmacht te ondertekenen op de grond dat daarin voorwaarden staan die volgens hen niet zijn overeengekomen.

In het licht van deze verklaringen is het oordeel van het hof dat uitsluitend door toedoen van verweerder 3 en de legatarissen geen uitvoering is, respectievelijk kan worden, gegeven aan de vaststellingsovereenkomst, onvoldoende gemotiveerd, nu het hof geen oordeel heeft gegeven over de stelling van verweerder 3 en de legatarissen dat in de volmacht voorwaarden staan die niet zijn overeengekomen.

Het oordeel dat sprake is van een vastgelopen zaak zonder uitzicht dat deze kan worden vlot getrokken, waardoor geen uitvoering gegeven kan worden aan de legaten en de nalatenschappen niet kunnen worden afgewikkeld, is voorts onbegrijpelijk in het licht van de vaststellingen van het hof dat de legatarissen stellen dat zij nakoming wensen, dat de curator een kort geding heeft aangespannen om de daarvoor vereiste medewerking van de diverse betrokkenen af te dwingen, en dat het op grond van de vaststellingsovereenkomst door de legatarissen te betalen bedrag van € 130.000,– op een derdengeldrekening staat.

Tot slot heeft het hof er geen blijk van gegeven de bedoeling van erflaters bij de beoordeling van het verzoek tot opheffing van de verbintenissen uit de legaten te hebben betrokken.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft het hof niet tot het oordeel kunnen komen dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de ongewijzigde instandhouding van de verbintenissen uit de legaten niet gevergd kan worden.

De hiervoor weergegeven klachten zijn gegrond.

Wilt u het gehele arrest bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, of over een legaat, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.

Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.