Het Gerechtshof Den Haag heeft op 14 december 2021 uitspraak gedaan over de vraag of er een recht op de vruchten bestond bij een legaat, dat niet op de wettelijk voorgeschreven wijze gevestigd was.
In 2001 is overleden de erflater.
Erflater is gehuwd geweest met betrokkene, welk huwelijk door echtscheiding is ontbonden.
Appellant en de geïntimeerden zijn de kinderen uit dit huwelijk en de enige erfgenamen van erflater.
De erfgenamen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.
In het navolgende wordt met erfgenaam steeds erfgenaam in de nalatenschap van erflater bedoeld (dus niet die van betrokkene).
Erflater heeft bij testament van 8 maart 1994 over zijn nalatenschap beschikt.
Hierin heeft hij onder meer bepaald:
“Ik legateer aan mijn ex-echtgenote mevrouw [betrokkene] het levenslang vruchtgebruik van mijn gehele nalatenschap.
Ik bepaal dat voormeld vruchtgebruik eindigt bij overlijden van mijn ex-echtgenote mevrouw [betrokkene], voornoemd, haar hertrouwen of indien zij anders dan voor eigen rekening wordt opgenomen in een bejaarden- of verzorgingstehuis. In het laatste geval eindigt het vruchtgebruik één dag voor zij aanspraak kan maken op betalingen krachtens de bijstandswet of de Wet bejaardenoorden”.
De grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het vruchtgebruik van betrokkene niet is geëindigd door haar opname in het verpleeghuis per 1 april 2015.
Dit vruchtgebruik is nooit bij notariële akte gevestigd.
Kern van het geschil betreft de vraag of, en zo ja tot welk tijdstip betrokkene een recht van vruchtgebruik over de nalatenschap van erflater heeft (gehad).
Dit is beslissend voor onder meer de vraag aan wie de huurinkomsten uit het pand toekomen.
In zijn eerste grief stelt appellant aan de orde dat het vruchtgebruik nooit is gevestigd en dat het niet juist is dat de erfgenamen ervan zouden zijn uitgegaan dat er wel een rechtsgeldig vruchtgebruik tot stand is gekomen.
Erfrecht. Legaat van levenslang vruchtgebruik. Legaat is niet op de wettelijk voorgeschreven wijze gevestigd. Recht op vruchten? Oud recht. Overgangsrecht. Volmacht.
De rechter oordeelt als volgt.
Appellant gaat er kennelijk van uit dat aan betrokkene geen vruchten uit het gelegateerde vruchtgebruik toekomen indien dit recht niet op de wettelijk voorgeschreven wijze is gevestigd.
Deze stelling vindt geen steun in de wet.
De nalatenschap van erflater is, nu hij in 2001 is overleden, vóór 1 januari 2003 opengevallen.
Op de vraag met ingang van welke datum betrokkene aanspraak kan maken op de vruchten van het legaat is art. 4:1006 lid 2 BW (oud) van toepassing: hij (de gelegateerde, hof) heeft regt op de vruchten of rente, van den dag af van het overlijden van den erflater, indien de eisch tot afgifte binnen het jaar is gedaan, of indien die afgifte binnen hetzelfde tijdvak vrijwillig heeft plaats gehad. Indien die eisch later geschiedt, heeft hij slechts regt op de vruchten en de rente, te rekenen van den dag dat de eisch gedaan is.
In art. 4:124 BW – dat mede van toepassing is op een nalatenschap die vóór 1 januari 2003 is opengevallen, voor zover het vruchten betreft die na dat tijdstip zijn geïnd (zie art. 130 lid 2 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek) – wordt onder meer expliciet bepaald dat, tenzij de erflater anders heeft beschikt, een legataris aan wie het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap is vermaakt, recht heeft op uitkering van de vruchten van het hem vermaakte die de erfgenamen hebben geïnd nadat zijn vordering opeisbaar is geworden.
De vordering van de legataris is opeisbaar op het tijdstip van het overlijden van de erflater, tenzij de erflater anders heeft bepaald (zie art. 6:38 BW en Asser/Perrick 4 2021/573).
Vast staat dat alle erfgenamen aan betrokkene op 30 juli 2001 een algehele boedelvolmacht hebben gegeven om de nalatenschap van erflater af te wikkelen.
Zij waren bekend met het legaat van betrokkene.
Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat haar rechten uit het vruchtgebruik door alle erfgenamen zijn erkend, dat de afgifte van de algehele boedelvolmacht vrijwillig heeft plaats gehad en dat zij met ingang van de dag van het overlijden van erflater recht heeft op de vruchten.
Dit recht kan niet ongedaan worden gemaakt door de latere intrekking (in 2018) van de volmacht door appellant.
Daarbij komt – zoals de rechtbank terecht heeft overwogen – dat de erfgenamen er vervolgens van uit zijn gegaan dat er een rechtsgeldig vruchtgebruik was.
Het hof kan de betekenis die [appellant] geeft aan de zinsnede in de ter zitting bij de rechtbank gesloten vaststellingsovereenkomst van 11 februari 2011 tussen de erfgenamen en geïntimeerde, die naar betrokkene verwijst, niet volgen.
De andere erfgenamen hebben onbetwist gesteld dat juist het vruchtgebruik van betrokkene eraan in de weg heeft gestaan dat het pand, nadat de vaststellingsovereenkomst tot stand was gekomen, is verkocht.
Dat betrokkene geen partij was bij die procedure doet hier niet aan af.
Ook de stelling van appellant dat hij namens betrokkene de huurovereenkomst met huurder heeft kunnen sluiten omdat betrokkene bevoegdheden uit de boedelvolmacht toekwamen en niet uit het vruchtgebruik is naar het oordeel van het hof onnavolgbaar.
In deze situatie zou de huur immers aan de erfgenamen toekomen en niet aan betrokkene, terwijl in de huurovereenkomst juist is opgenomen dat de huur aan betrokkene als verhuurder toekwam.
Appellant heeft dit nadien eigenmachtig gewijzigd.
De grief faalt.
Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.
Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.
Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.