Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft onlangs uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van een legaat onder verplichting.

Erflaatster heeft op 22 november 2018 haar (laatste) testament gemaakt.

In dat testament heeft zij de S tot haar enig erfgenaam benoemd, onder de last van diverse legaten.

Eén van die legaten is voor verzoeker en luidt als volgt:

“ (….) een bedrag in contanten, groot vijftigduizend euro (€ 50,000,00), zulks onder de verplichting voor hem om de ten tijde van mijn overlijden in leven zijnde huisdieren te verzorgen”.

Erfrecht. Legaat in testament. Verzoek tot wijziging van een legaat op de voet van artikel 4:123 BW. Last. Legaat onder verplichting. Verzorging van huisdieren. Opheffing van het legaat?

De rechter oordeelt als volgt.

Artikel 4:123 BW voorziet in de mogelijkheid om een legaat te wijzigen.

Dat wetsartikel luidt, voor zover hier van belang:

“De rechter kan op verzoek van de legataris of van hem die met het legaat belast is, de verbintenissen uit een legaat wijzigen of geheel of gedeeltelijk opheffen op grond van na het overlijden van de erflater ingetreden omstandigheden welke van dien aard zijn, dat de andere partij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van die verbintenissen niet mag verwachten.

Bij een wijziging of opheffing neemt de rechter zoveel mogelijk de bedoeling van de erflater in acht.”

Het is aan degene die een wijziging van een legaat verlangt (hier: S) om de omstandigheden te stellen en bij betwisting ook te bewijzen, op grond waarvan de legataris (hier: verzoeker) ongewijzigde instandhouding van het legaat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag verwachten.

In de toetsingsmaatstaf ligt besloten dat van de mogelijkheid tot aanpassing van een legaat met terughoudendheid gebruik gemaakt dient te worden en dat aan de stelplicht van de degene die de wijziging verlangt de nodige eisen mogen worden gesteld.

S heeft aangevoerd dat uit de bewoordingen van het legaat blijkt dat het de bedoeling van erflaatster was om een voorziening te treffen voor haar honden, die inhield dat op verzoeker de verplichting rustte om de honden persoonlijk te verzorgen en dat het gelegateerde geldbedrag bestemd was voor het door hemzelf verzorgen van de honden en het in dat kader treffen van voorzieningen.

Door de verzorging van de honden over te laten aan derden en daar geen kosten aan te hebben, voldoet verzoeker niet aan de hem opgelegde verplichtingen en mag hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van het legaat niet verwachten. De rechtbank heeft S gevolgd in haar stellingen.

Volgens verzoeker volgt uit het legaat echter helemaal niet dat hij de honden ook steeds persoonlijk diende te verzorgen en ook niet dat het aan het legaat verbonden geldbedrag volledig voor de verzorging van de honden aangewend diende te worden.

Er is daarom geen reden om het legaat te wijzigen.

Hij heeft daarbij aangevoerd dat hij de persoonlijke verzorging van de honden daadwerkelijk op zich heeft genomen, maar dat het hem in de praktijk onmogelijk bleek om de honden samen te blijven verzorgen, omdat ze agressief gedrag vertoonden en ook niet overweg konden met zijn eigen honden.

Hij heeft in de geest van erflaatster gehandeld door vervolgens de honden eerst samen onder te brengen bij anderen en, toen ook dat niet houdbaar bleek, ze afzonderlijk onder te brengen. Daarna waren er geen problemen meer en zijn de honden goed verzorgd gebleven.

Daarnaast heeft hij weldegelijk (aanzienlijke) kosten voor de honden gemaakt.

Het hof stelt voorop dat vast staat dat verzoeker eerst gedurende een periode de verzorging van de honden persoonlijk op zich heeft genomen en toen ook zelf de nodige kosten heeft gemaakt voor hun verzorging.

Daarna heeft hij ervoor gezorgd en er ook op toegezien dat de verzorging door anderen van hem werd overgenomen.

Niet is aangevoerd en verder blijkt ook uit niets dat de honden na de periode van verzorging door verzoeker persoonlijk, niet goed verzorgd zijn door anderen.

Verzoeker heeft daarmee naar het oordeel van het hof in redelijkheid voldaan aan de verplichting om te zorgen voor de honden van erflaatster.

Weliswaar is dat maar voor een relatief korte periode door hemzelf gebeurd, maar uit de bewoordingen van het legaat volgt op zichzelf niet dat verzoeker ook steeds persoonlijk voor de honden diende te zorgen.

Wel maken de in het legaat gebruikte bewoordingen aannemelijk dat erflaatster de gedachte had dat verzoeker in beginsel persoonlijk voor de honden zou zorgen en dat zij hem op voorhand wilde compenseren voor de kosten die daaraan mogelijk verbonden zouden zijn.

Het hof heeft echter geen aanleiding om te veronderstellen dat zij ook in de door verzoeker geschetste situatie, dat het hem (vanwege hun gedrag) niet mogelijk bleek om de beide honden persoonlijk te blijven verzorgen, zou verlangen dat hij de honden toch persoonlijk zou blijven verzorgen.

Dat zou niet stroken met het uit de bewoordingen van het legaat toch als belangrijkste naar voren komende doel, dat de honden goed verzorgd zouden worden.

Dat de honden problematisch gedrag vertoonden en niet goed overweg konden met de eigen honden van verzoeker, waardoor het voor hem niet mogelijk was hen (gezamenlijk) te blijven verzorgen is door S niet (afdoende) betwist.

Het dossier biedt verder geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de verklaring van verzoeker dat hij de honden, indien mogelijk, wel persoonlijk had willen blijven verzorgen.

Hetzelfde geldt voor zijn eveneens ter zitting gedane opmerking te hebben gemeend in de geest van erflaatster te handelen door een goed verzorgingsadres voor de honden te regelen nadat hem was gebleken dat hij de honden niet langer zelf kon houden.

In die situatie kan niet worden gezegd dat verzoeker ongewijzigde instandhouding van het legaat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mocht verwachten.

De hoge drempel voor toepassing van artikel 4:123 BW is naar het oordeel van het hof dus niet gehaald.

Het voorgaande wordt niet anders vanwege het feit dat de kosten die verzoeker heeft gemaakt voor de verzorging van de honden beperkt zullen zijn gebleven doordat hij al na relatief korte tijde de persoonlijke verzorging van de honden heeft overgedragen en dat hij heeft erkend dat hij aan degenen aan wie hij de verzorging van de honden heeft overgedragen ook niet een (maandelijkse) bijdrage in de kosten van hun verzorging heeft gegeven.

Uit de bewoordingen van het legaat valt niet af te leiden dat erflaatster het bedrag van het legaat slechts heeft bedoeld als een vergoeding voor de daadwerkelijk door verzoeker zelf te maken kosten voor verzorging van de honden en het treffen van voorzieningen voor hen.

Integendeel, in het legaat is uitdrukkelijk bepaald dat het bedrag van het legaat “direct bij aanvang van de verzorging van de huisdieren” zal worden uitgekeerd.

Het bedrag draagt daarmee het karakter van een vast bedrag (‘lump sum’), waarop al bij aanvang volledig aanspraak bestaat, ongeacht wat uiteindelijk (achteraf) de daadwerkelijke kosten zullen (blijken te) zijn.

Concrete omstandigheden waaruit kan blijken dat dat toch niet was wat erflaatster bedoelde zijn door de Stichting niet aangevoerd.

Daarbij wordt opgemerkt dat € 50.000,- als vergoeding voor de kosten van verzorging voor twee honden een nogal fors bedrag lijkt, in aanmerking nemend dat algemeen bekend is dat de gemiddelde leeftijd van Rottweilers zo’n 8 tot 10 jaar bedraagt en al in 2013 respectievelijk 2016 zijn geboren.

S heeft weliswaar aangevoerd dat erflaatster verwachtte dat verzoeker een hekwerk voor de honden zou laten plaatsen voor ongeveer € 25.000,-, maar heeft daarvan geen onderbouwing verschaft.

Kortom, ook in dit “verzorgingslegaat” lijkt een behoorlijke “gunfactor” ten gunste van verzoeker verdisconteerd te zijn.

Verder wordt opgemerkt dat de kosten van de verzorging van de honden ook niet op enig moment ten laste zijn gekomen van S.

In zoverre zijn haar belangen niet rechtstreeks getroffen door de relatief korte periode van persoonlijke verzorging van de honden door verzoeker zelf.

De slotsom is dat S geen omstandigheden heeft gesteld die na beoordeling daarvan een aanpassing van het legaat (in de vorm van een vermindering van het bedrag daarvan) op de voet van artikel 4:123 BW kunnen rechtvaardigen.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.

Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.