De Rechtbank Limburg heeft onlangs uitspraak gedaan over de laatste gewone verblijfplaats van de erflater in verband met het vaststellen van rechtsmacht op grond van de Erfrechtverordening.

In 2021 is erflaatster overleden in het ziekenhuis te Sittard-Geleen, Nederland.

Zij had vijf kinderen: drie zonen en twee dochters.

Eiser is de oudste zoon.

Erflaatster had sinds 2011 een affectieve relatie met gedaagde, met wie zij eerst in Nederland en vervolgens in Frankrijk heeft samengewoond.

Zij waren niet gehuwd en hadden geen samenlevingscontract.

Erflaatster is geboren in Duitsland en had de Duitse nationaliteit.

Zij woonde in Nederland op het moment dat zij een huis kocht in Frankrijk, dat op 31 januari 2017 is geleverd.

Haar woning in Nederland heeft zij verkocht en in 2018 heeft zij zich in Frankrijk laten inschrijven. In april 2021 is zij ziek geworden en is longkanker bij haar vastgesteld.

Daarvoor is zij behandeld in het ziekenhuis in Frankrijk.

Medio november 2021 is erflaatster met gedaagde en hun honden naar Nederland gekomen.

Haar dochter heeft erflaatster opgehaald op de camping waar zij met gedaagde verbleef, waarna erflaatster enkele dagen is verbleven bij haar andere dochter.

Zij is in die periode opnieuw ingeschreven in Nederland (Basisregistratie Personen), op het woonadres van haar dochter.

Op 23 november 2021 is erflaatster opgenomen in het ziekenhuis, waar zij in 2021 is overleden.

Erflaatster heeft geen (notarieel) testament opgesteld.

Erfrecht. IPR. Erfrechtverordening. Bevoegdheid. Rechtsmacht. Laatste gewone verblijfplaats van de erflater. Duurzame band. Vaste verblijfplaats. Bewijs. Toetsing. Stilzwijgende forumkeuze?

De rechter oordeelt als volgt.

Gelet op het grensoverschrijdend karakter van deze zaak, mede gelet op de vorderingen van partijen, dient de rechtbank in de eerste plaats (ambtshalve) te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt in deze zaak.

Partijen hebben zich bij dagvaarding en conclusie van antwoord hierover reeds uitgelaten.

Bij rolbeslissing van 13 september 2023 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich hierover nader uit te laten.

Partijen hebben vervolgens beiden hun standpunten dienaangaande nader toegelicht.

Eiser stelt zich op het standpunt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft aangaande de erfopvolging op basis van artikel 4 van de Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (hierna: de Erfrechtverordening), omdat de laatste gewone verblijfplaats van erflaatster in Nederland was.

Dit volgt uit de Europese erfrechtverklaringen die aan beide partijen zijn afgegeven, maar ook uit de omstandigheden.

Ondanks haar verhuizing naar Frankrijk heeft zij namelijk een nauwe en duurzame band met Nederland onderhouden; bovendien was het haar bedoeling zich blijvend in Nederland te vestigen, aldus eiser.

Gedaagde stelt eveneens dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, maar voert daartoe andere gronden aan.

Gedaagde betwist dat erflaatster een duurzame band met Nederland heeft behouden en stelt dat de gewone verblijfplaats van erflaatster in Frankrijk was.

Krachtens artikel 4 en artikel 21 van de Erfrechtverordening is de Franse rechter bevoegd, aldus gedaagde.

Rechtsmacht inzake de erfopvolging

Op nalatenschappen die op of na 17 augustus 2015 zijn opengevallen is, behoudens de in artikel 1 van die verordening genoemde uitzonderingen (die in deze zaak niet aan de orde zijn) de Erfrechtverordening van toepassing.

In artikel 15 van de Erfrechtverordening is bepaald:

“Indien bij een gerecht van een lidstaat een erfrechtzaak aanhangig is gemaakt, waarvoor het volgens deze verordening niet bevoegd is, verklaart het zich ambtshalve onbevoegd”.

Ten aanzien van die bevoegdheid is in artikel 4 van de Erfrechtverordening als volgt bepaald:

“De gerechten van de lidstaat waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had, zijn bevoegd om uitspraak te doen over de erfopvolging in haar geheel.”

Teneinde de gewone verblijfplaats van erflaatster vast te stellen dient de rechtbank dus aan de hand van alle aspecten die het leven van erflaatster in de jaren voor haar overlijden en op het tijdstip van overlijden hebben gekenmerkt, te beoordelen met welk land erflaatster een nauwe en duurzame band had bij haar overlijden.

In dat kader stelt de rechtbank het volgende vast.

Volgens de stelling van gedaagde zijn erflaatster en gedaagde direct na de levering op 31 januari 2017 in de woning in Frankrijk (die eigendom was van erflaatster) gaan wonen.

In ieder geval staat vast dat erflaatster vanaf dat moment veelal in Frankrijk verbleef en in 2018, volgens de stelling van eiser in november van dat jaar, haar woning in Nederland heeft verkocht en vanaf dat moment haar vaste verblijfplaats had in Frankrijk.

Het verblijf in Frankrijk was puur om daar haar leven te leiden en hield geen verband met werk.

Voor zover de rechtbank bekend leefde erflaatster van een nabestaandenuitkering en heeft zij daarnaast niet gewerkt in Frankrijk.

Erflaatster heeft zich ook in Frankrijk laten inschrijven als inwoner van dat land.

Erflaatster woonde in Frankrijk samen met haar partner gedaagde en haar honden.

Zij heeft in Frankrijk een auto aangeschaft met Frans kenteken.

Tevens opende zij een bankrekening bij een Franse bank, naast de rekening die zij bij een Nederlandse bank aanhield.

In april 2021 is zij ernstig ziek geworden.

Daar is zij voor behandeld door haar Franse huisarts alsmede in het ziekenhuis in Frankrijk.

Zij is voor haar behandelingen dus niet teruggekeerd naar Nederland.

Medio november, volgens de stelling van gedaagde op 19 november 2021, is zij met gedaagde en hun honden naar Nederland gekomen.

Zij heeft vervolgens vier dagen verbleven bij haar dochter.

Op 22 november 2021 is erflaatster ingeschreven in Nederland op basis van een door erflaatster aan haar dochter verleende – de echtheid hiervan wordt door gedaagde betwist – schriftelijke machtiging tot aangifte van vestiging.

Erflaatster werd ingeschreven op het adres van haar dochter en had dus geen eigen woning of vaste verblijfplaats in Nederland.

Op 23 november 2021 is zij opgenomen in een ziekenhuis in Nederland, waar zij na een verblijf van vier dagen is overleden.

Op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat het leven van erflaatster zich in de jaren voor haar overlijden heeft afgespeeld in Frankrijk.

Daar lagen haar sociale contacten en bevond zich het centrum van haar belangen voor haar gezins- en sociaal leven.

In die jaren is zij, voor zover kan worden vastgesteld, slechts incidenteel en voor korte bezoeken naar Nederland gekomen, om praktische zaken voor haar of gedaagde af te handelen en bezoek aan familie en vrienden af te leggen.

Ook de aanleiding voor haar bezoek aan Nederland vlak voor haar overlijden lijkt voor een dergelijk incidenteel en kort bezoek te zijn geweest, te weten de verlenging van het rijbewijs.

Eiser betwist dit en stelt dat de relatie tussen erflaatster en gedaagde niet goed meer was en erflaatster in werkelijkheid – hetgeen zij gedaagde niet heeft medegedeeld, omdat ze hem niet meer vertrouwde – de intentie had om gedaagde te verlaten en in Nederland te blijven.

Om die reden heeft zij zich weer heeft laten inschrijven in Nederland.

Erflaatster zou de intentie hebben gehad om het huis in Frankrijk te verkopen.

Ter onderbouwing van die stelling is een whatsapp-bericht overgelegd, waarin haar dochter op 21 augustus 2021 schrijft “Zo snel als mogelijk te koop bord in de tuin ” en waarop erflaatster heeft geantwoord “ja dat belooft ik jullie wand ik moet ook snel weer terug” en “maar moet nog aansterken en dan hoop ik dat ik snel weer terug ben”.

Uit de omstandigheden zoals die uit de stukken blijken kan de rechtbank echter niet opmaken dat erflaatster hiertoe ook daadwerkelijk stappen heeft ondernomen.

Het huis in Frankrijk was niet in de verkoop gezet en dat erflaatster daartoe concrete voorbereidingen trof kan ook niet worden vastgesteld.

Maar ook als dit wel de intentie van erflaatster is geweest, dan is de duur van het verblijf in Nederland na haar terugkeer te kort geweest – mede in het licht van de band die bestond met Frankrijk en de gezondheidstoestand waarin erflaatster verkeerde – om op basis daarvan Nederland als haar ‘gewone verblijfplaats’ aan te merken.

De overige door eiser aangedragen omstandigheden op grond waarvan hij stelt dat de gewone verblijfplaats van erflaatster in Nederland was, doen hier niet aan af.

Dat erflaatster vóór de aankoop van de woning in Frankrijk (dus voor 2017) geruime tijd permanent in Nederland heeft verbleven, in Nederland haar kinderen heeft grootgebracht en haar woning in Nederland pas in november 2018 heeft verkocht, is niet relevant.

Het gaat bij deze beoordeling om de situatie in de jaren vóór overlijden en ten tijde van overlijden.

Het feit dat erflaatster nog administratieve banden met Nederland had in de vorm van een Nederlandse bankrekening en een Nederlandse uitvaartverzekering, een nabestaandenuitkering vanuit Nederland ontving en in Nederland premies voor haar medische zorg (via het CAK) betaalde, is ook niet relevant, althans van onvoldoende gewicht.

Dit soort omstandigheden kan immers ook blijven voortbestaan bij een volledig leven in Frankrijk.

In Frankrijk had zij ook een bankrekening, van een uitvaartverzekering die in Nederland is opgebouwd en van een nabestaandenuitkering die van belang is voor het levensonderhoud ziet men niet af.

Hetzelfde geld voor de mogelijkheid om, wonend in het buitenland, gebruik te maken van een (gunstige) Nederlandse zorgregeling.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat Frankrijk als de gewone verblijfplaats van erflaatster dient te worden aangemerkt en dat op grond van de Erfrechtverordening de rechter in Frankrijk bevoegd is te oordelen over alle vorderingen van partijen die betrekking hebben op de erfopvolging.

De Erfrechtverordening biedt in het onderhavige geval geen (alternatieve) grondslag om de Nederlandse rechter bevoegd te achten om over deze vorderingen te oordelen.

Voor zover eiser stelt dat partijen geacht moeten worden op basis van artikel 9c Rv een stilzwijgende forumkeuze voor de Nederlandse rechter te hebben gemaakt, slaagt deze stelling niet.

Die (nationaalrechtelijke) bepaling dient te wijken voor de hierboven vermelde bepalingen van de Erfrechtverordening.

Het beroep van gedaagde op analoge toepassing van artikel 18 van de Erfrechtverordening slaagt evenmin.

De rechtbank zal zich daarom onbevoegd verklaren om kennis te nemen van de vorderingen in conventie en reconventie die betrekking hebben op de erfopvolging.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.

Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.