Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 22 maart 2022 uitspraak gedaan over de vraag welk laatste gewone verblijfplaats van erflater was bij de bepaling van het toepasselijke op grond van de Erfrechtverordening.
In 2017 is in E op zeventigjarige leeftijd overleden de erflater.
De erflater is in 1946 in Nederland geboren en bezat tot zijn overlijden de Nederlandse nationaliteit.
Geïntimeerde is één van de vijf kinderen van de erflater.
De erflater woonde tot eind 2012 in Nederland en vanaf eind 2012 in E.
Hij heeft zich in Nederland uitgeschreven en huurde in E een gemeubileerd appartement.
Hij is met een beperkt aantal goederen die hij nog had, waaronder zijn administratie, naar Engeland verhuisd.
Hij heeft zich in E niet ingeschreven.
De erflater had in E een partner die ook in E woonde.
Erfrecht. Internationaal erfrecht. IPR. Erfrechtverordening. Toepasselijk recht. Laatste gewone verblijfplaats van erflater. Nauwe en duurzame band. Toetsing.
De rechter oordeelt als volgt.
Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 21 lid 1 Erfrechtverordening is de laatste gewone verblijfplaats van de erflater in beginsel bepalend voor het toepasselijke erfrecht op de erfopvolging.
Blijkens de considerans van de verordening (23) moet om de gewone verblijfplaats van de erflater te kunnen vaststellen, worden gekeken naar alle aspecten die het leven van de erflater in de jaren voor zijn overlijden en op het moment van overlijden hebben gekenmerkt, en daarbij alle relevante feitelijke elementen in beschouwing worden genomen, in het bijzonder de duur en de regelmatigheid van de aanwezigheid van de erflater in de betrokken staat en de omstandigheden en redenen voor het verblijf.
De aldus vastgestelde gewone verblijfplaats moet, uit het oogpunt van de specifieke doelstellingen van de verordening duiden op een nauwe en duurzame band met de betrokken staat.
Daarnaast is ook nummer 24 van de considerans van belang.
In sommige gevallen kan het bepalen van de gewone verblijfplaats van de overledene een complexe zaak blijken.
Dit kan het geval zijn indien de erflater om professionele of economische redenen, en soms voor een langere tijd, in een andere lidstaat is gaan wonen en werken, maar een nauwe en duurzame band met zijn land van oorsprong heeft behouden.
In een dergelijk geval zou, afhankelijk van alle omstandigheden, kunnen worden geoordeeld dat de erflater zijn gewone verblijfplaats nog in zijn land van oorsprong had, waar zich het centrum van zijn belangen voor zijn gezins- en sociaal leven bevond.
Andere complexe gevallen kunnen zich voordoen als de erflater afwisselend in verschillende lidstaten heeft gewoond of van staat naar staat is gereisd zonder zich voor langere tijd in één ervan te vestigen.
Indien de erflater onderdaan van een van deze staten was of in een van deze staten al zijn voornaamste goederen had, zou zijn nationaliteit of de plaats waar deze goederen zich bevinden bijzonder kunnen meewegen bij de algehele beoordeling van alle feitelijke omstandigheden.
Voor de beantwoording van de vraag waar de erflater zijn gewone verblijfplaats had, gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De erflater woonde vanaf eind 2012 tot zijn overlijden in 2017 op zeventigjarige leeftijd in E.
Hij opende daar een bankrekening, huurde er een appartement, had daar een huisarts, werd in Engeland behandeld en overleed in 2017 in E.
De erflater had een partner die eveneens in E woonde.
De erflater bezat in de periode dat hij in E woonde geen zelfstandige woonruimte meer in Nederland.
Hij ontving familie en vrienden in E, zoals ook blijkt uit de overgelegde verklaringen.
Reeds op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat het centrum van het maatschappelijke en sociale leven van de erflater na 2012 in E lag.
De conclusie is dan ook dat de gewone verblijfplaats van de erflater op het moment van zijn overlijden E was.
Het hof is voorts van oordeel dat onvoldoende feiten en omstandigheden aanwezig zijn om te kunnen aannemen dat de erflater op het moment van zijn overlijden een nauwere band met Nederland had, waardoor Nederland als zijn gewone verblijfplaats heeft te gelden.
De uitzondering van artikel 21, lid 2 Erfrechtverordening doet zich daarmee naar het oordeel van het hof niet voor.
Het feit dat de erflater na zijn vertrek naar E in 2012 nog regelmatig naar Nederland kwam, al dan niet om zijn familie te bezoeken of in verband met zakelijke belangen en de gevolgen van het faillissement van zijn onderneming, doet daaraan niet af, nu de erflater steeds naar E terugkeerde.
Bovendien reisde de erflater in genoemde jaren niet uitsluitend naar Nederland, maar ook naar Zwitserland, Portugal, Griekenland, Ibiza en Mallorca.
Uit de preambule van de Erfrechtverordening (onder 25) volgt ook dat het hierbij moet gaan om uitzonderlijke gevallen, waarbij wordt gewezen op het geval dat een erflater kort voor zijn overlijden naar de staat van zijn gewone verblijfplaats is verhuisd.
Zoals gezegd, is de erflater eind 2012 naar E verhuisd en daar tot zijn overlijden in 2017 blijven wonen, zodat de uitzondering van lid 2 verordening zich ook om deze reden niet voordoet.
Uitgangspunt is dan ook dat op grond van artikel 21 lid 1 Erfrechtverordening, het recht van het Verenigd Koninkrijk – en in dit geval Engels recht – op de vererving van de gehele nalatenschap van de erflater van toepassing is.
Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.
Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.
Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.