De Rechtbank Rotterdam heeft op 25 juni 2020 uitspraak gedaan over de vraag of in een nalatenschap sprake was van een geldlening of van een schenking.
Aan vader was door de rechter eerder opgedragen te bewijzen (a) feiten en omstandigheden op grond waarvan blijkt dat vader met zoon is overeengekomen dat de door vader aan zoon betaalde bedragen door zoon zouden moeten worden terugbetaald en/of (b) dat zoon de noemers “aflossing schuld” en “aflossing lening” heeft aangebracht op de in het tussenvonnis van 6 februari 2020 genoemde betalingen vanaf zijn bankrekening.
Erfrecht. Geldlening. Lening of schenking? Kosten van levensonderhoud. Morele verplichting? Bewijs.
De rechter oordeelt als volgt.
Is vader geslaagd in de bewijsopdracht?
In het tussenvonnis van 9 april 2020 is reeds geoordeeld dat vader voor de hiervoor genoemde stelling onder (b) geen bewijzen heeft overgelegd.
Met betrekking tot het bewijs van de hiervoor genoemde stelling onder (a) door vader bij akte van 5 maart 2020 in het geding gebrachte stukken heeft de kantonrechter in hetzelfde vonnis geoordeeld dat deze stukken onvoldoende bewijs opleveren.
Vader heeft bij de voornoemde akte ook twee schriftelijke verklaringen in het geding gebracht van zijn huidige echtgenote en zijn zoon, die door zoon inhoudelijk en gemotiveerd zijn betwist.
De broer van zoon heeft in zijn verklaring geschreven dat zoon vaak tegen hem (de broer) heeft verteld dat hij het geld moest terugbetalen.
Deze verklaring ondersteunt de stelling van vader, maar is niet onder ede bij de rechter afgelegd.
De broer van gedaagde is, ondanks dat hij als getuige door vader is opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
Vader heeft ter zitting verklaard dat de broer niet tegen zijn broer wilde getuigen en heeft afgezien hem als getuige te laten horen.
Dat betekent dat de kantonrechter aan deze verklaring weinig gewicht toe zal kennen in het kader van de beoordeling van het bewijs.
De echtgenote van vader is wel als getuige gehoord.
Uit haar verklaring komt naar voren dat de terugbetaling van hetgeen zoon in de loop der jaren heeft ontvangen aan de orde is gekomen op een dag waarop vader zijn beide zoons had uitgenodigd te praten over de toekomstige nalatenschap van vader.
Daarbij heeft vader met de zoons en zijn echtgenote een lijst opgesteld, die de getuige een codicil noemt, van de toekomstige verdeling van de roerende zaken tussen de broers en de echtgenote (of haar kinderen).
Op die dag is ook gesproken over de betalingen uit het verleden van vader aan zoon.
De echtgenote verklaart dat vader aan zoon heeft gevraagd de verplichting om terug te betalen schriftelijk te erkennen.
De getuige heeft verklaard dat vader zoon in juli 2018 opnieuw heeft gevraagd om de schulderkenning te ondertekenen, maar dat zoon toen heeft geweigerd de schulderkenning te zullen ondertekenen.
De verklaring van de echtgenote ondersteunt onvoldoende het bewijs van de stelling van vader dat hij met zoon is overeengekomen dat de door vader aan zoon betaalde bedragen door zoon zouden moeten worden terugbetaald.
Het bevestigt eerder de stelling van de zoon dat er gesproken is over de verplichting tot terugbetaling, maar dat de zoon dat niet heeft willen afspreken.
Dat de zoon betalingen aan zijn vader heeft gedaan (die overigens voor een aanzienlijk deel door de vader zelf zijn uitgevoerd met gebruikmaking van de door hem beheerde bankpas van zoon) maakt dat niet anders, nu zoon heeft verklaard dat hij zich wel moreel (maar juridisch niet afdwingbaar) verplicht heeft gevoeld tot (terug-)betalingen.
De verklaring van de echtgenote dat zoon heeft gezegd dat hij de ontvangen gelden ging terugbetalen is in overeenstemming met de stelling van zoon dat hij zich daartoe moreel verplicht voelde.
Bewijs van wilsovereenstemming over een afdwingbare terugbetalingsverplichting wordt met de verklaring niet geleverd.
De verklaring dat zoon heeft toegezegd een akte van schulderkenning te zullen tekenen levert geen overtuigend bewijs op van het bestaan van een afspraak de ontvangen gelden terug te moeten betalen: het staat immers vast dat de akte niet is getekend door zoon.
En overigens ontkent zoon de toezegging.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan de verklaring van de echtgenote hieromtrent een doorslaggevend zwaarder gewicht toe te kennen dan de ontkenning door de zoon.
Daar komt bij dat uit de getuigenverklaring van de echtgenote een beeld naar voren komt waarin vader in het kader van het opmaken van zijn testament de balans tussen zijn zoons heeft willen recht trekken.
Zijn zoon [broer gedaagde] had ook gelden van hem ontvangen, over de terugbetaling waarvan evenmin iets was vast gelegd, zo verklaart de echtgenote, en in dat kader heeft vader, in de wetenschap dat zoon minder regelmatig geld betaalde en meer geld had ontvangen dan broer, daarvan vastlegging gewenst bij het opmaken van zijn testament.
Het hiervoor geschetste beeld draagt bij aan de twijfel of vader en zoon zijn overeengekomen dat zoon de ontvangen geldbedragen diende terug te betalen.
Vader is daarmee niet geslaagd in de aan hem gegeven bewijsopdracht.
Zijn vorderingen zullen worden afgewezen.
Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.
Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.
Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.
Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.