Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 22 juni 2021 uitspraak gedaan over de vraag of het instellen van een vordering uit onrechtmatige daad tot de taak van de executeur behoorde.

Appellanten hebben in eerste aanleg gevorderd voor recht te verklaren dat geïntimeerde als notaris aansprakelijk is voor de schade die ieder van hen heeft geleden als gevolg van de handelwijze/nalatigheid van de notaris en veroordeling van geïntimeerde tot vergoeding van die schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.

Appellanten hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat geïntimeerde in strijd met zijn zorgplicht en daarmee jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld.

Appellanten hebben daartoe aangevoerd dat geïntimeerde ten onrechte heeft geadviseerd de nalatenschap zuiver te aanvaarden, zonder hen ervoor te waarschuwen dat zij daardoor aansprakelijk zouden worden voor de schulden van de nalatenschap.

Die schulden bestaan voornamelijk uit de legaten aan de kleinkinderen van erflaatster.

Erflaatster heeft bij testament aan ieder van de kleinkinderen een bedrag gelegateerd ter grootte van de destijds vrijstelling voor successierecht, dus van € 19.114,00.

De nalatenschap is echter onvoldoende om daaruit die legaten te voldoen.

Indien appellanten de nalatenschap niet zuiver hadden aanvaard, zou ieder van hen aanspraak hebben kunnen maken op een bedrag ter grootte van de legitieme portie ad € 14.372,54 (de helft van een achtste deel van het saldo van de nalatenschap ad € 229.960,67).

Tussen partijen staat genoegzaam vast dat erflaatster niet de wil heeft gehad, zoals door de notaris in het testament opgetekend, om aan ieder van haar kleinkinderen € 19.114,00 te legateren, met het effect dat er niets meer zou overblijven voor haar kinderen en de kinderen zelfs een schuld zouden overhouden omdat het totaal van de legaten de nalatenschap overstijgt.

Geïntimeerde, de notaris, weet niet hoe het heeft kunnen gebeuren dat in plaats van een percentage van de nalatenschap, zoals door hem tijdens bespreking aan erflaatster is voorgesteld, in het uiteindelijk gepasseerde testament aan ieder van de kleinkinderen een bedrag ter grootte van de belastingvijstelling is gelegateerd (proces-verbaal van de comparitie in eerste aanleg).

Volgens geïntimeerde is er sprake geweest van een redactiefout, hij erkent dat hij bij het opstellen van het testament een fout heeft gemaakt.

Erfrecht. Executeur. Taken en bevoegdheden. Privatieve bevoegdheid. Behoort het instellen van een vordering uit onrechtmatige daad tot de taak van de executeur? Verjaring?

De rechter oordeelt als volgt.

Geïntimeerde, de notaris, heeft zich op het standpunt gesteld dat appellanten niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen voor zover deze zijn gegrond op deze nieuwe grondslag.

Geïntimeerde heeft daartoe aangevoerd dat de executeur op grond van artikel 4:145 BW bij uitsluiting bevoegd is de erfgenamen in rechte te vertegenwoordigen.

Daarom zijn appellanten volgens geïntimeerde niet bevoegd zelfstandig de onderhavige vordering tegen hem in te stellen.

Het hof verwerpt dit standpunt, in lijn met het oordeel van de kantonrechter in het vonnis in het incident van 16 januari 2019.

De vorderingen van appellanten hebben immers geen betrekking op het beheer van de goederen van de nalatenschap, maar zijn gebaseerd op de stelling dat de notaris onrechtmatig jegens appellanten heeft gehandeld door jegens hen niet de zorgvuldigheid in acht te nemen die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam notaris mag worden verwacht.

Het instellen van een dergelijke vordering behoort niet tot de taak van de executeur en behoort daarom niet tot diens uitsluitende bevoegdheid.

Verder heeft geïntimeerde als verweer aangevoerd dat appellanten niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen voor zover de vorderingen op de nieuwe grondslag zijn gebaseerd dit wegens verjaring.

Ter onderbouwing van zijn beroep op verjaring heeft geïntimeerde aangevoerd dat hij al voorafgaand aan het afgeven van de verklaring van erfrecht, medio 2012, met de executeur heeft besproken dat het legaat niet overeenkwam met de wil van erflaatster, waarna de executeur heeft laten weten dat er een alternatieve oplossing zou worden gezocht en dat hoe dan ook in oktober 2012 bij alle erfgenamen bekend was dat zij op basis van het testament mogelijk niets meer zouden krijgen.

Omdat appellanten pas in de memorie van grieven d.d. 25 februari 2020, dus ruimschoots meer dan vijf jaar later, schadevergoeding hebben gevorderd op grond van dit feit, zijn de vorderingen in zoverre verjaard, aldus geïntimeerde.

Een verjaringstermijn begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde bekend is geworden met de schade en met de aansprakelijke persoon.

Deze eis houdt volgens vaste rechtspraak in dat de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen.

Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid – die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn – heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon.

Een en ander betekent dat het antwoord op de vraag op welk tijdstip de verjaringstermijn is gaan lopen afhankelijk is van alle ter zake dienende omstandigheden.

Uitgangspunt is dat de partij die zich verweert met een beroep op verjaring de stelplicht en de bewijslast draagt van de feiten die voor dat beroep nodig zijn.

De executeur vertegenwoordigt bij de vervulling van zijn taak om de goederen van de nalatenschap te beheren de erfgenamen in en buiten rechte (artikel 4:145 BW).

Deze bevoegdheid brengt naar het oordeel van het hof niet met zich mee, anders dan geïntimeerde heeft aangevoerd, dat kennis van de executeur omtrent een (mogelijke) onrechtmatige daad van geïntimeerde moet worden toegerekend aan de erfgenamen.

Die kennis heeft immers niets van doen met de taakvervulling door de executeur.

Als het zo is, zoals geïntimeerde heeft aangevoerd, dat in oktober 2012 bij alle erfgenamen bekend was dat zij op basis van het testament mogelijk niets meer zouden krijgen, dan staat daarmee nog niet vast dat de erfgenamen op dat moment konden weten, laat staan er voldoende zeker van konden zijn dat dat het gevolg was van een fout van geïntimeerde.

Dat valt ook niet af te leiden uit de in het geding gebrachte correspondentie. In de brieven van geïntimeerde wordt met geen woord gerept over een (mogelijke) fout van hem.

Uit de stellingen van geïntimeerde valt dan ook niet af te leiden dat de erfgenamen reeds in oktober 2012 konden weten dat een fout van geïntimeerde (en niet, bijvoorbeeld, een vergissing van erflaatster) er de oorzaak van was dat zij mogelijk niets meer zouden krijgen.

Het hof verwerpt derhalve het beroep op verjaring van geïntimeerde.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, of over verjaring in het erfrecht, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.

Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.