De Rechtbank Midden-Nederland heeft op 18 juni 2020 uitspraak gedaan over de vraag of de woning tot de nalatenschap behoorde.

Inhoudelijk moet vooraf gezegd worden dat dit een zaak is met alleen verliezers.

Op grond van eerdere procedures staat vast dat A (onaardig gezegd) geprobeerd heeft om zich de erfenis van de moeder van zijn kinderen toe te eigenen.

Hij heeft dat geld van hen geleend en hij heeft geprobeerd onder terugbetaling uit te komen door hun studietoelage als terugbetaling te bestempelen.

Er is een juridische procedure voor nodig geweest om hun vordering op hem erkend te krijgen, en zij hebben het erfdeel van hun moeder nog steeds niet teruggekregen.

Verweerster aan de andere kant heeft haar partner verloren, en nu staat ter discussie of zij wel kan blijven in het huis dat hij haar heeft willen nalaten.

En de zaak sleept al bijna 15 jaar.

Een oplossing die beide partijen recht doet, is er niet.

A had niet de middelen om tegelijkertijd zijn kinderen recht te doen én verweerster zo goed verzorgd achter te laten als hij wilde.

Geen enkel vonnis kan een dergelijk probleem oplossen.

De rechtbank zal zich daarom beperken tot een juridisch oordeel over de aspecten die nu aan de orde zijn.

Erfrecht. Behoort de woning tot de nalatenschap? Verblijvensbeding.

De rechter oordeelt als volgt.

Juridisch draait de zaak om de vraag: is verweerster enig eigenaar van het huis, of behoort het tot de nalatenschap?

Die vraag is in een eerdere procedure aan de orde geweest.

In het vonnis van 25 september 2018 staat:

De rechtbank constateert dat uit de reacties van partijen op de tussenbeschikking blijkt dat partijen het standpunt delen dat de onverdeelde helft van het woonhuis niet meer tot de nalatenschap behoort als gevolg van (de uitvoering van) het verblijvensbeding in de samenlevingsovereenkomst van erflater en verweerster.

De onverdeelde helft van de woning kan daarom volgens partijen niet meer te gelde worden gemaakt ter betaling van de schulden van de nalatenschap.

De rechtbank overweegt dat in dat geval voor wat betreft de woning resteert een actie van de vereffenaar tot vermindering van het verblijvensbeding, zijnde een quasi-legaat, op grond van artikel 4:126 lid 2 sub a BW, conform de aanwijzing van de rechter-commissaris in de beschikking van 18 juli 2014, welk oordeel in stand gelaten is in hoger beroep.

Voor vermindering in verband met het fictieve legaat van het verblijvensbeding bestaat geen vervaltermijn, aldus rechtbank Midden-Nederland in haar beschikking van 21 april 2015.

Is dat in deze procedure bindend?

Het is ieder geval geen gerechtelijke erkentenis, zoals bedoeld in artikel 154 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv):

‘het in een aanhangig geding door een partij uitdrukkelijk erkennen van de waarheid van een of meer stellingen van de wederpartij’.

Als het al een erkentenis is, dan is het er een die gedaan is in een ander geding, waar andere kwesties aan de orde waren. Het is goed denkbaar dat men in de ene procedure ergens geen punt van maakt, en in de andere wel.

Bovendien is een erkentenis een vorm van bewijs.

Bij bewijs gaat het om feiten, niet om het juridisch oordeel dat daarop gebaseerd kan worden.

Dat er in 2004 een leveringsakte gepasseerd is, is een feit, dat in combinatie met andere feiten kan leiden tot het juridisch oordeel dat verweerster nu enig eigenaar is van het huis, of niet.

In principe is het aan de rechtbank om op basis van de feiten een juridisch oordeel te vellen.

De rechtbank acht zich daarom niet gebonden aan de constatering in het vonnis van 25 september 2018, maar zal er in deze procedure zelf over oordelen.

Het huis was gemeenschappelijk eigendom van A en verweerster.

Volgens verweerster is zij nu enig eigenaar.

De regels waaraan dat getoetst moet worden zijn de algemene regels over overgang van eigendom in boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

Artikel 3:80 BW maakt onderscheid tussen verkrijging onder algemene en bijzondere titel:

1. Men kan goederen onder algemene en onder bijzondere titel verkrijgen.

2 Men verkrijgt goederen onder algemene titel door erfopvolging, door boedelmenging, door fusie (…)

3 Men verkrijgt goederen onder bijzondere titel door overdracht, door verjaring en door onteigening, en voorts op de overige in de wet voor iedere soort aangegeven wijzen van rechtsverkrijging.

(…)

Verweerster beroept zich op het verblijvingsbeding in artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst.

Door het overlijden van een van partijen verblijven alle aan hen gemeenschappelijk toebehorende goederen (waaronder met name begrepen roerende zaken en registergoederen) aan de langstlevende van hen zonder dat deze deswege tot enige vergoeding is gehouden, hetgeen mede wordt bepaald ter voldoening aan een dringende verplichting van moraal en fatsoen, onder verplichting van de langstlevende van de comparanten, om de alsdan op voormeld registergoed rustende hypothecaire schuld(en) geheel te haren/zijnen laste te nemen.

Zo’n verblijvingsbeding is te zien als een overeenkomst onder opschortende voorwaarde over de verdeling van een gemeenschappelijk eigendom.

Dat is een vorm van overdracht, dus van eigendomsverkrijging onder bijzondere titel.

Daarvoor is levering vereist.

Artikel 3:84 lid 1 BW:

Voor overdracht van een goed wordt vereist een levering krachtens geldige titel, verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken.

Verweerster kan zich ook beroepen op haar status van erfgenaam.

Een erfgenaam verkrijgt door erfopvolging, onder algemene titel.

Daarvoor is levering niet nodig.

Als verweerster de nalatenschap zuiver aanvaard had, had die zich meteen vermengd met haar vermogen, en dan was het huis nu inderdaad haar eigendom.

Aan de andere kant waren dan ook de schulden van A op haar overgegaan.

Dat is niet gebeurd.

Zij heeft de nalatenschap aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving.

Daardoor is de nalatenschap (waartoe de onverdeelde helft van het huis hoort) een afgescheiden vermogen gaan vormen, een boedel die vereffend moest worden.

Bij vereffening worden onder meer schulden voldaan en legaten afgegeven; daarna kan de vereffenaar de nalatenschap afgeven aan de erfgenaam of erfgenamen (4:226 BW).

Omdat er hier maar één erfgenaam is, zou de nalatenschap door die afgifte versmelten met haar vermogen, en zou verweerster daardoor (onder algemene titel) enig eigenaar van het hele onverdeelde huis worden.

Dat is nog niet gebeurd, en dat kan ook niet, omdat de schuld aan de kinderen nog niet voldaan is.

Als alternatief kon het huis uit dat afgescheiden vermogen aan haar worden overgedragen, ter uitvoering van het verblijvingsbeding.

Overigens is dat een quasi-legaat, zoals bedoeld in artikel 4:126 BW.

Dat heeft geen voorrang boven de schulden van de erflater en bijvoorbeeld de kosten van vereffening.

Daarvoor had dan dus wel eerst een regeling getroffen moeten zijn.

Ook dat is niet gebeurd.

De conclusie is, dat het huis nog steeds voor de helft tot de nalatenschap behoort.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag aan onze advocaat kindsdeel over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat kindsdeel op 020-3980150.

Wilt u meer weten over het kindsdeel, bezoek dan onze website over het kindsdeel. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.