De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 9 januari 2023 uitspraak gedaan over de vraag welke waarde moest worden toegekend aan een verjaarde vordering van een erfgenaam.

Tussen partijen is in geschil of de inspecteur de waarde van de belaste verkrijging op het juiste bedrag heeft vastgesteld.

Meer specifiek is in geschil (de waarde van) de vordering van vader op belanghebbende.

Belanghebbende stelt zich kort gezegd op het standpunt dat de vordering die zijn vader op hem had ten tijde van het overlijden reeds was verjaard.

Dat brengt, aldus belanghebbende, met zich mee dat alleen nog sprake is van een natuurlijke verbintenis en niet meer van een vordering.

De vordering heeft daarom in het economisch verkeer een waarde van nihil, hetgeen de inspecteur in de berekening van de waarde van de nalatenschap heeft miskend.

De inspecteur neemt daarentegen het standpunt in dat de vordering bij het overlijden van vader in diens nalatenschap aanwezig was en terecht is vastgesteld op de waarde die de rechtbank aan die vordering in de civiele procedure heeft toegekend (€ 100.383).

Erfrecht. Aanslag erfbelasting. Waarde van de nalatenschap. Waarde van vordering van erfgenaam. Verrekening met een verjaarde vordering. Natuurlijke verbintenis.

De rechter oordeelt als volgt.

De rechtbank stelt in haar beoordeling voorop dat conform artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel 1 van de Successiewet 1956 erfbelasting wordt geheven over de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand die ten tijde van dat overlijden in Nederland woonde.

Op grond van artikel 21 van de Successiewet 1956 dient, ter bepaling van het belastbaar bedrag, het door belanghebbende verkregene in aanmerking te worden genomen naar de waarde welke daaraan op het tijdstip van de verkrijging in het economische verkeer kan worden toegekend.

De rechtbank is van oordeel dat de vordering die de vader op belanghebbende had tot aan zijn overlijden heeft bestaan.

Daartoe wijst de rechtbank op het feit dat in de civiele procedure het bestaan van de vordering door de rechtbank is vastgesteld en dat het vonnis van de rechtbank onherroepelijk is komen vast te staan.

In die procedure stond ook de waarde van die vordering ter discussie.

De rechtbank heeft de vordering in haar vonnis gemotiveerd gewaardeerd op het nominale bedrag van (afgerond) € 100.383, dit bedrag ook in aanmerking genomen bij de toedeling aan belanghebbende en bij de berekening van het bedrag waarmee zijn broer meer heeft toegedeeld gekregen en een bedrag aan belanghebbende diende te betalen.

Voor het oordeel dat de vordering, in afwijking van hetgeen civielrechtelijk is vast komen te staan, fiscaal bezien als verjaard moet worden aangemerkt dan wel een lagere waarde zou hebben, ziet de rechtbank geen grond nu de toedeling van de vordering aan belanghebbende hem in staat stelde deze tot het gehele nominale bedrag te verrekenen (vergelijk Hoge Raad, 26 november 1930, HR:1930:12).

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.

Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.