Van onze advocaat erfrecht. In een vorig blog ging het over het tuchtrechtelijk handelen van de notaris ter zake de aanpassing van een testament. Nu over de civielrechtelijke gevolgen daarvan. Wanneer u van mening bent dat u schade hebt geleden als fevolg van een fout in het testament, neemt u dan contact op met één van onze advocaten erfrecht.

Uitleg van een testament

Tussen de broer en de zus, verder de zoon en de dochter (van erflater) is in geschil of bij het aanvullend testament de legaten aan de dochter zijn komen te vervallen. De zoon heeft zich op het standpunt gesteld dat in de onderhavige zaak de lezing van het aanvullend testament ook zonder uitleg duidelijke zin heeft. Derhalve kan niet worden toegekomen aan de verklaring van erflater buiten zijn uiterste wil om. Er dient te worden aangesloten bij de letterlijke tekst van het aanvullend testament en daaruit blijkt dat de legaten aan de dochter zijn komen te vervallen, aldus de zoon.

De dochter heeft dit betwist. Uit de verklaring van de notaris die de uiterste wil heeft geredigeerd, blijkt dat het aanvullend testament onduidelijk is. Gelet hierop dient het aanvullend testament te worden uitgelegd. Nu erflater geen enkele bedoeling had de legaten aan de dochter bij aanvullend testament te herroepen, zijn die legaten niet komen te vervallen, aldus de dochter.

De rechtbank stelt voorop dat het aanvullend testament ook een uiterste wilsbeschikking is als bedoeld in artikel 4:46 BW. Bij de vaststelling of de uiterste wilsbeschikking duidelijke zin heeft, wordt de door artikel 4:46 BW gehanteerde maatstaf gebruikt. Dat brengt met zich dat bij de beantwoording van de vraag of de bewoordingen van een uiterste wilsbeschikking duidelijk zijn mede dient te worden gelet op de verhoudingen die de erflater bij zijn wilsbeschikking heeft willen regelen en op de omstandigheden waaronder deze zijn gemaakt. Dit kan ertoe leiden dat, hoewel een uiterste wilsbeschikking in beginsel duidelijk lijkt te zijn, die toch geen duidelijke zin heeft.

Bij de vraag hoe dient te worden omgegaan met daden en verklaringen van erflater buiten de uiterste wil om, is de rechtbank van oordeel dat die daden en verklaringen kunnen worden aangemerkt als omstandigheden die de wilsbeschikking onduidelijk kunnen maken. Dat betekent dat ook verklaringen die de erflater jegens de notaris die de uiterste wil heeft opgemaakt, heeft afgelegd, met zich kan brengen dat de uiterste wil geen duidelijke zin heeft in de zin van artikel 4:46 BW.

In de onderhavige zaak heeft de notaris bij brief te kennen gegeven dat erflater aan haar heeft verklaard dat de legaten aan de dochter in stand dienden te blijven en dat zij verder geen enkele twijfel heeft over de intentie van erflater ten tijde van het maken van het aanvullend testament. Hoewel de tekst van het aanvullend testament duidelijk lijkt te zijn, leidt deze verklaring van de notaris ertoe dat het aanvullend testament desalniettemin geen duidelijke zin heeft in de zin van artikel 4:46 BW. Derhalve kan worden gekeken naar daden of verklaringen van de erflater voor de uitleg van het aanvullend testament. Gelet op de – duidelijke – verklaring van de notaris is de rechtbank van oordeel dat het aanvullend testament dient te worden uitgelegd in die zin dat erflater bij het aanvullend testament slechts de legaten aan de dochter heeft willen wijzigen en de bedoeling had de legaten aan de dochter in stand te houden. Voor zover de zoon heeft gesteld dat erflater hem te kennen heeft gegeven dat erflater het testament had laten aanpassen zodat de zoon en de dochter ieder een gelijk deel in zijn nalatenschap zouden verkrijgen, heeft de zoon – zeker in het licht van stellingen in dit verband van de dochter – onvoldoende onderbouwd dat erflater hiermee de legaten aan de dochter bedoelde. De rechtbank zal dan ook voor recht verklaren dat de legaten aan de dochter in het testament niet zijn herroepen bij het aanvullend testament.

De zoon en de dochter hebben vervolgens -mede te voorkoming van hoger beroep- een schikking getroffen.

De dochter vraagt de rechtbank nu voor recht te verklaren verklaart dat de notaris onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld en de notaris te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan de dochter ten bedrage van € 55.000,00:  kosten van rechtsbijstand en het bedrag van € 40.000,00 dat zij in het kader van de schikking aan haar broer heeft betaald.

De rechtbank

vindt dat de notaris niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris mag worden verwacht. De notaris heeft hiermee onrechtmatig jegens de dochter gehandeld nu door dit handelen onzekerheid over de uitleg, althans de bedoeling van het testament van erflater is ontstaan.

De rechtbank oordeelt dat de dochter door deze beroepsfout schade heeft geleden. De (advocaat)kosten die de dochter heeft gemaakt in het kader van de procedure tegen de zoon zullen dan ook (in ieder geval ten dele) als schade worden aangemerkt en door de notaris moeten worden vergoed. De totale kosten van rechtsbijstand heeft de dochter berekend op € 26.888,55. Van deze kosten vordert zij in deze procedure slechts vergoeding van € 15.000,00, omdat in de procedure tussen broer en zus over en weer ook andere geschilpunten aan de orde zijn gesteld. Ter onderbouwing van deze bedragen heeft de advocaat van de dochter voorafgaand aan de comparitie de relevante tijdschrijflijsten in het geding gebracht.

De notaris

bestrijdt dat de schade aan advocaatkosten kan worden begroot op € 15.000,00 en voert hiertoe het volgende aan. Alleen de werkzaamheden op de tijdschrijflijsten die samenhangen met de beroepsfout kunnen relevant zijn. De advocaat van de dochter moet aangeven welke werkzaamheden samenhangen met de beroepsfout van de notaris. Bovendien was er sprake van veertien vorderingen over en weer, zodat slechts 1/14e deel van de kosten van de advocaat van [eiseres] voor vergoeding in aanmerking komen en voor die berekening is alleen de in de tijdlijsten opgenomen tijd na 22 april 2015 relevant (de datum waarop de dagvaarding is uitgebracht). Ten slotte is het aantal geschreven uren te hoog voor een gespecialiseerd advocaat als mr. Maaldrink en heeft mr. Maaldrink ook werkzaamheden verricht die helemaal geen verband houden met het geschil tussen partijen over het legaat. Ten slotte betwist de notaris dat de vordering met betrekking tot het legaat de aanleiding voor de procedure tussen broer en zus was; in de procedure vorderde de broer ook toebedeling aan hem van alle automobielen en het pand te [plaats] .

De rechtbank

De rechtbank oordeelt dat de dochter terecht niet alle door haar advocaat in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap gemaakte kosten in deze procedure als schade gevorderd. De rechtbank is van mening dat de schade iet precies kan worden begroot, maar dat deze moet worden geschat.

Bij het schatten van de schade neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking. Allereerst staat vast, zoals hiervoor ook al is overwogen, dat de onduidelijkheid over het legaat een – zo niet de belangrijkste – reden was voor de procedure van de zoon tegen de dochter. De meeste (en de meest inhoudelijke) overwegingen in het vonnis zijn gewijd aan de uitleg van het testament (het legaat). Dit rechtvaardigt de conclusie dat dit het belangrijkste geschilpunt in die procedure was. Ten slotte is aannemelijk dat door de onduidelijkheid in het testament en het daardoor ontstane geschil tussen broer en zus, de hele afwikkeling van de nalatenschap voor de dochter als executeur bewerkelijker is geworden en meer is gejuridiseerd en dat de dochter daardoor ook meer van de bijstand van haar advocaat gebruik heeft moeten maken dan zonder dit geschil het geval zou zijn geweest. De dochter heeft een flink aantal uren (te weten bijna de helft) op de totale advocaatkosten in mindering gebracht om tot uitdrukking te brengen dat niet alle advocaatkosten die zijn gemaakt, zijn te herleiden tot dit geschilpunt (en dus de beroepsfout). Al het voorgaande in aanmerking nemende acht de rechtbank het gevorderde bedrag alleszins redelijk en zal zij de schade schatten op het een bedrag van € 15.000,00.

De rechtbank oordeelt dat het bedrag van de schikking niet voor vergoeding in aanmerking komt. Hiervoor is het volgende redengevend. Het valt niet goed te begrijpen, zoals de notaris ook heeft aangevoerd, waarom de dochter, die in eerste aanleg op dit punt volledig in het gelijk was gesteld – nog voordat de appeldagvaarding was aangebracht en van grieven was gediend – heeft gemeend een schikking met haar broer te moeten treffen en een bedrag aan hem te moeten betalen om (zoals zij zelf stelt) te bereiken dat het legaat van de flat en de garage alsnog aan haar zou worden afgegeven. De eerste reden die (de advocaat van) de dochter voor de schikking geeft, te weten dat haar broer “in geldnood zat en een appelprocedure eigenlijk niet kon bekostigen en dus kennelijk genoopt was te schikken”, kan de rechtbank (met de notaris) niet volgen. Zonder appelprocedure zou de dochter de flat en de garage op grond van het vonnis van de rechtbank toch eenvoudigweg hebben gekregen?

Ook de andere reden die (de advocaat van) de dochter heeft gegeven, snijdt onvoldoende hout: de stelling dat de kans groot was geweest dat het hof anders zou hebben geoordeeld, wordt niet gevolgd.

Ten slotte vordert [eiseres] een bedrag van € 656,00 aan schade wegens te laat indienen van de aangifte erfbelasting door de notaris. Het enige wat de notaris hiertegen tot haar verweer heeft aangevoerd is dat het tijdstip van indienen verband hield met de controverse tussen de zoon en de dochter en dat de dochter de notaris nimmer een termijn heeft gesteld voor het voltooien van de aangifte. Nu de notaris niet heeft betwist dat zij namens de erven deze aangifte zou doen, kan haar dit verweer niet baten. Als notaris moet zij weten wanneer de aangifte erfbelasting moet worden gedaan en hoe moet worden gehandeld als de gegevens voor het doen van aangifte nog onvoldoende bekend zijn: voorlopige aangifte doen of uitstel vragen. Ook dit bedrag zal derhalve worden toegewezen.

Dit alles betekent dat de notaris zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag (aan schadevergoeding) aan de dochter van € 15.656,00.

Lees hier de hele uitspraak.