Van onze advocaat aandeelhouder. Op 21 februari 2017 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in hoger beroep over een dividenduitkering zonder dat daar een besluit over was genomen door de algemene vergadering van aandeelhouders.

De klachten van de advocaat van de aandeelhouders van de BV tegen het oordeel van de rechtbank over de uitkering van het interim-dividend door de bestuurder aan diens persoonlijke holding, troffen doel. Uit niets bleek dat er een besluit tot uitkering was genomen door de algemene vergadering van aandeelhouders (AVA), het daartoe bevoegde orgaan (artikel 2:216 lid 1 BW). Dat een bijeenroeping van de algemene vergadering van aandeelhouders heeft plaatsgevonden is gesteld noch gebleken. De vermelding in de statuten dat de winst ter vrije beschikking van de AVA staat bracht niet mee dat voor uitkering geen besluit van de AVA was vereist.

Voor een buiten vergadering genomen besluit is schriftelijke vastlegging van de wijze waarop de aandeelhouders hebben gestemd noodzakelijk (artikel 2:238 BW). Dat dit daadwerkelijk is gebeurd is niet gesteld noch gebleken.  Dit betekent dat de uitkering door de BV van € 47.500 onverschuldigd is betaald. De BV heeft op de bestuurder een vordering ter hoogte van het aan haar uitgekeerde bedrag (artikel 6:203 BW).

Voor zover de advocaat van de bestuurder betoogde dat het beroep van de BV op het ontbreken van een aandeelhoudersbesluit (en van het ontbreken van een goedkeuringsbesluit van het bestuur, zoals vereist op grond van artikel 2:216 lid 2 BW) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in de zin van artikel 2:8 lid 2 BW, faalde dat beroep. Dat de vennootschap na de uitkering niet in betalingsproblemen is gekomen omdat er geen betaling-verplichtingen waren is onvoldoende zwaarwegend om te kunnen oordelen dat het beroep op deze dwingendrechtelijke bepaling onaanvaardbaar is.

In het geding in eerste instantie was ook een vordering van de advocaat van de BV wegens onbehoorlijke taakvervulling, krachtens artikel 2:9 BW, ingesteld. Voor zover deze vordering was gebaseerd op het verwijt dat de bestuurder de uitkering had gedaan zonder dat daaraan een aandeelhoudersbesluit en een goedkeuringsbesluit van het bestuur ten grondslag lag, strandde deze. De advocaat van de BV stelde immers, dat de schade bestond uit het aan de bestuurder uitgekeerde bedrag en de wettelijke rente. Maar deze bedragen kan de advocaat namens de aandeelhouders vorderen wegens onverschuldigde betaling, zodat een belang bij de toewijzing van een op artikel 2:9 BW gebaseerde vordering ontbrak.

Heeft u vragen over dividenduitkering, de bevoegdheden van de algemene vergadering van aandeelhouders of over bestuurdersaansprakelijkheid in het ondernemingsrecht, belt u dan gerust naar onze advocaat aandeelhouder op 020-3980150.